In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 september 2019 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke veroordeling die eerder was opgelegd aan de veroordeelde. De veroordeelde had een gevangenisstraf van achttien maanden gekregen, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie verzocht om de niet ten uitvoer gelegde straf alsnog ten uitvoer te leggen, omdat de veroordeelde zich niet aan de bijzondere voorwaarden had gehouden. De rechtbank heeft de zaak behandeld en de veroordeelde, zijn raadsman en een reclasseringswerker gehoord.
De verdediging voerde aan dat de veroordeelde inmiddels een woning had en een werkleertraject volgde, en dat het tenuitvoer leggen van de straf zijn vooruitgang zou belemmeren. De rechtbank erkende dat de veroordeelde niet altijd aan de voorwaarden had voldaan, maar constateerde ook dat hij belangrijke stappen had gezet in zijn leven. De rechtbank besloot daarom om de proeftijd met een jaar te verlengen in plaats van de straf ten uitvoer te leggen. De bijzondere voorwaarde van deelname aan een 'top zorg' behandeling bij De Waag werd opgeheven, terwijl de overige voorwaarden gehandhaafd bleven. De rechtbank benadrukte dat het aan de veroordeelde is om deze kans te grijpen en zich in te spannen voor zijn opleiding en het naleven van de voorwaarden.