ECLI:NL:RBAMS:2019:7178

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2019
Publicatiedatum
1 oktober 2019
Zaaknummer
18/3964
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van kosten van de raadsvrouw ex artikel 591a Sv met betrekking tot een geseponeerde strafzaak

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 25 maart 2019, wordt een verzoek behandeld op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verzoekster, vertegenwoordigd door haar raadsvrouw mr. R. Croes, heeft een verzoek ingediend om een vergoeding van € 31.133,42 voor de kosten van haar raadsvrouw en € 550,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift. Het verzoek is ingediend op 21 juni 2018, en het Openbaar Ministerie heeft op 31 augustus 2018 zijn standpunt kenbaar gemaakt. Tijdens de openbare raadkamer op 5 maart 2019 is de raadsvrouw gehoord, maar verzoekster zelf is niet verschenen.

De rechtbank overweegt dat de kosten van de raadsvrouw in het licht van de complexiteit van de zaak en de omvang van het dossier redelijk zijn. De rechtbank stelt vast dat de declaraties van de raadsvrouw een uitgangspunt zijn voor de beoordeling van de billijkheid van de vergoeding. De rechtbank komt tot de conclusie dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn om de kosten van de raadsvrouw te vergoeden, maar matigt het uurtarief tot € 250,00 per uur, omdat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die een hoger tarief rechtvaardigen.

De rechtbank kent aan verzoekster een totale vergoeding toe van € 28.265,64 voor de kosten van de raadsvrouw en € 550,00 voor de kosten van het verzoekschrift. Het verzoek om een hogere vergoeding wordt afgewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken en verzoekster heeft de mogelijkheid om binnen een maand hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
RK: 18/3964
Beschikking op het verzoek ex 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoekster],
geboren op [geboortedag] 1969,
woonplaats kiezend op het kantooradres van haar raadsvrouw, mr. R. Croes, [adres],
verzoekster.

1.De procesgang

Het verzoekschrift is op 21 juni 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Op 31 augustus 2018 heeft het Openbaar Ministerie zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 5 maart 2019 de (gemachtigde) raadsvrouw van verzoekster en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.
Verzoekster is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

2.De inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 31.133,42 voor de kosten van de raadsvrouw en € 550,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
In raadkamer heeft de raadsvrouw ter aanvulling op het verzoekschrift en naar aanleiding van het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
De nota’s aan verzoekster zijn bij wijze van voorschot door de werkgever betaald. Bij elk voorschot is een overeenkomst opgemaakt, waarbij onder meer is overeengekomen dat dit voorschot zal worden teruggevorderd indien de kosten te zijner tijd op grond van artikel 591 en/of 591a Sv in aanmerking komen voor vergoeding door de Staat. Gelet op de vaste jurisprudentie komt het verzoek dan ook voor vergoeding in aanmerking.
Ten aanzien van de nota’s is het volgende opgemerkt. De nota’s zien onder meer op een groot aantal uren dossierstudie. Dat heeft enerzijds te maken met het feit dat het een complex en omvangrijk dossier betrof, welk dossier in etappes ter beschikking is gesteld. Verzoekster is in eerste instantie bijgestaan door mr. Zuur en dat is overgenomen door de raadsvrouw, mr. Croes. Op dat moment vonden diverse FIOD-verhoren plaats. Mr. Zuur had met name de stukken gelezen die relevant waren voor deze verhoren. Op het moment van overname door de raadsvrouw werd het hele dossier digitaal ter beschikking gesteld. Zij heeft, voor zover relevant, vervolgens het dossier gelezen en daarop een sepotverzoek ingediend. Voordat dit verzoek is ingediend, is eerst aan de officier van justitie gevraagd of dit enige zin zou hebben, om extra – zinloos – werk te voorkomen.
De aan de zaak besteedde leestijd is, gelet op de omvang en complexiteit van het dossier redelijk. In verband met de overname van het dossier door de raadsvrouw, is bovendien 9,5 uur dossierstudie van de kosten afgetrokken. Het gezamenlijk overleg tussen de voormalig raadsvrouw en de huidige raadsvrouw is niet geschreven, terwijl met regelmaat overleg tussen hen heeft plaatsgevonden. Daarnaast zijn de nota’s die na indiening van het verzoek nog aan verzoekster zijn gestuurd, niet meegenomen in het verzoek.
Ten aanzien van de gedeclareerde contacten met de (raadslieden van de) medeverdachten, is opgemerkt dat deze als zeer relevant worden aangemerkt, juist met het oog op beperking van kosten. Hiermee wordt voorkomen dat dubbel werk ontstaat. Bij de eenmalige bijeenkomst met alle raadslieden is namens verzoekster niemand aanwezig geweest. Het verzoek is dan ook redelijk en komt voor toewijzing in aanmerking.

3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

Het Openbaar Ministerie heeft in het schriftelijk standpunt primair verklaard zich te verzetten tegen het toekennen van een vergoeding voor de kosten van de raadsvrouw, omdat de werkgever de kosten van de raadsvrouw zou hebben betaald.
Subsidiair heeft het Openbaar Ministerie verklaard zich in beginsel niet te verzetten tegen toewijzing van een vergoeding. Wel dient de vergoeding te worden gematigd gezien het verschil in declaraties met de raadsman van een medeverdachte. Daarnaast verzet het Openbaar Ministerie zich tegen vergoeding van de kosten wegens overleg of ander contact met de raadslieden van de medeverdachten.
In raadkamer heeft de officier van justitie verklaard het primaire standpunt niet meer te handhaven, nu blijkt dat sprake was van een overeenkomst waarbij de werkgever van verzoekster als voorwaardelijk voorschot de kosten heeft voldaan en deze kosten op verzoekster kunnen en zullen worden verhaald indien de staat deze vergoedt. De officier van justitie heeft het subsidiair ingenomen standpunt gehandhaafd, met dien verstande dat is opgemerkt dat de raadsvrouw van verzoekster de enige is die in deze strafzaak een sepotverzoek heeft ingediend, dat extra uren dossierstudie rechtvaardigt.

4.De beoordeling

4.1.
Ontvankelijkheid verzoekschrift
De officier van justitie heeft bij brief van 1 mei 2018 kennis gegeven van de beslissing verzoekster niet te vervolgen.
Het verzoek kan slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak.
De strafzaak tegen verzoeker is onvoorwaardelijk geseponeerd. Een onvoorwaardelijk sepot dient te worden aangemerkt als een ‘einde zaak’ in de zin van artikel 591a Sv.
Het verzoek is tijdig ingediend.
4.2.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 591a Sv.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan op verzoek van de gewezen verdachte op grond van artikel 591a lid 2 Sv, aan hem, uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade, die hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van een raadsman.
Op grond van artikel 90 lid 1 Sv heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank stelt voorop dat de declaraties van de raadsvrouw een uitgangspunt zijn, die door de rechtbank worden betrokken in haar oordeel of er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid zijn om aan verzoekster een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsvrouw en zo ja, tot welk bedrag. De rechtbank slaat daarbij onder meer acht op de omvang en de complexiteit van de onderliggende strafzaak. In het geval de rechtbank de gevraagde vergoeding, gelet op alle omstandigheden, bovenmatig acht, kan dat een grond zijn om de gevraagde vergoeding te matigen dan wel af te wijzen.
De declaraties ten behoeve van rechtsbijstand in de zaak tegen verzoekster bedragen
€ 31.133,42.
De rechtbank acht, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsvrouw. De opgegeven kosten worden gestaafd door de overgelegde urenspecificaties en declaraties en de rechtbank acht toewijzing van een vergoeding voor alle gedeclareerde posten billijk. Dit betreft ook - anders dan het standpunt van de officier van justitie - de kosten voor overleg met de (raadslieden van de) medeverdachten. De rechtbank acht het zeer voorstelbaar dat dergelijk overleg juist in het belang van de zaak en een (kosten)efficiënte afdoening plaats heeft gevonden, zoals ook door de raadsvrouw is aangevoerd.
Ten aanzien van de hoogte van de vergoeding overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank acht in beginsel een maximum uurtarief van € 250,00 voor raadslieden billijk, tenzij blijkt dat sprake is van heel bijzondere omstandigheden dan wel zeer complexe, specialistische problematiek in de strafzaak. Hoewel de zaak omvangrijk was, is uit de stukken, noch uit hetgeen in raadkamer aan de orde is gekomen, gebleken dat hiervan sprake zou zijn. De rechtbank zal dan ook de kosten van de raadsvrouw matigen tot een bedrag van € 250,00 per uur.
De rechtbank zal voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding toekennen.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 28.265,64 (achtentwintigduizendtweehonderdvijfenzestig euro en vierenzestig eurocent) voor de kosten van de raadsvrouw.
De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven door
mr. W.H. van Benthem, voorzitter,
mrs. M.E. Leijten en C.M. Degenaar, rechters
in tegenwoordigheid van mr. M.H. Ettema, griffier
en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2019.
De voorzitter is buiten staat te tekenen.
Tegen deze beslissing staat voor verzoekster hoger beroep open,
in te stellen ter griffie van deze rechtbank,
binnen een maand na betekening van deze beschikking.
De meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 28.815,64 (achtentwintigduizendachthonderdvijftien euro en vierenzestig eurocent) op IBAN-nummer [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Franken|Zuur|vanKampen|Croes Advocaten, onder vermelding van vergoeding 591a Sv, inzake: [verzoekster] 2016.0128.
Aldus gedaan op 25 maart 2019
door mr. M.E. Leijten, rechter.