ECLI:NL:RBAMS:2019:7177

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2019
Publicatiedatum
1 oktober 2019
Zaaknummer
RK 18/3829
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van kosten van rechtsbijstand ex artikel 591a Sv

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 25 maart 2019, wordt het verzoek van verzoekster om vergoeding van kosten van rechtsbijstand behandeld. Verzoekster, geboren in 1965, heeft een verzoek ingediend op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) voor een vergoeding van € 43.143,69 voor de kosten van haar raadsleden en € 550,00 voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De rechtbank heeft op 5 maart 2019 de raadsman van verzoekster en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord. Verzoekster is niet verschenen, maar haar raadsman heeft het verzoek toegelicht. Het Openbaar Ministerie heeft zich aanvankelijk verzet tegen de vergoeding, maar heeft later aangegeven dat de kosten van de raadsman voor vergoeding in aanmerking komen, mits deze niet buitensporig zijn.

De rechtbank heeft de declaraties van de raadsman beoordeeld en vastgesteld dat de kosten voor de werkzaamheden van mr. F.P. Slewe billijk zijn, gezien zijn bijstand tijdens het verhoor van verzoekster. De rechtbank heeft echter de kosten van mr. G. Meijers gematigd tot een maximum uurtarief van € 250,00, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een hogere vergoeding rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook enkele posten afgewezen omdat deze niet voldoende onderbouwd waren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om verzoekster een totale vergoeding van € 25.152,26 toe te kennen voor de kosten van de raadslieden, inclusief de kosten voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De beslissing is openbaar uitgesproken en verzoekster heeft het recht om binnen een maand hoger beroep aan te tekenen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
RK: 18/3829
Beschikking op het verzoek ex 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoekster],
geboren op [geboortedag] 1965 te [geboorteplaats],
woonplaats kiezend op het kantooradres van haar raadsman, mr. F.P. Slewe,
[adres],
verzoekster.

1.De procesgang

Het verzoekschrift is op 18 juni 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 5 maart 2019 de (gemachtigde) raadsman van verzoekster en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.
Verzoekster is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

2.De inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 43.143,69 voor de kosten van de raadslieden en een vergoeding van € 550,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
In raadkamer heeft de raadsman ter aanvulling op het verzoekschrift en naar aanleiding van het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
Het verzoek komt in zijn geheel voor vergoeding in aanmerking. Verzoekster heeft zich in eerste instantie tot de raadsman gewend. In verband met de complexiteit van de zaak heeft hij zijn (toenmalig) kantoorgenoot mr. Meijers er bij betrokken. Vervolgens hebben zij gezamenlijk de opdracht aangenomen om verzoekster bij te staan en hebben zij beiden de overeenkomst met verzoekster ondertekend. Voor zover het verzoek door het Openbaar Ministerie wordt vergeleken met de kosten en het aantal besteedde uren aan de zaak door een raadsman in de zaak tegen een medeverdachte, is opgemerkt dat de raadslieden Slewe en Meijsers niet willen treden in de werkwijze van andere raadslieden. Mr. Meijers heeft veel ervaring, ook in complexe strafzaken, en weet uit dien hoofde goed welke werkzaamheden in strafzaken dienen te worden verricht. Er is geenszins sprake van buitensporig declareren. Het betrof een dik dossier, waarbij veel ambtshandelingen zijn verricht en veel verdachten en getuigen zijn gehoord. Dit vergt de nodige studietijd. Het is de keus aan de raadsman om te bepalen welke stukken wel of niet gelezen worden.
De visie van de Raad voor de rechtsbijstand over wat wel en niet vergoed dient te worden, is niet relevant. Het gaat om daadwerkelijk door de raadslieden gemaakte kosten ten behoeve van de gewezen verdachte.
Ten aanzien van de afzonderlijke declaratieposten is het volgende verklaard:
  • De stukken zijn in etappes aangeleverd, zodat op meerdere momenten dossieronderzoek noodzakelijk was;
  • De raadsman heeft verzoekster bijgestaan bij het verhoor op 27 oktober 2016 en diende zich daarvoor op relevante, mogelijk ook al door mr. Meijers gelezen, onderdelen van het dossier in te lezen;
  • Er heeft meermalen overleg tussen mr. Meijers en de raadsman plaatsgevonden. Deze interne besprekingen zijn alleen door mr. Meijers gedeclareerd;
  • Voorts is ten aanzien van diverse posten op de declaraties in raadkamer aangegeven dat het deze raadsman niet bekend is waar deze op zien (declaratie 2 mei 2017, de mails met onderwerpen ‘[verzoekster]’ en ‘verklaringen [naam]’ aan mr. Slewe, declaraties met de omschrijvingen ‘overige werkzaamheden’ en ‘ontwerp schriftelijke stukken’’)
  • Voor zover beide raadslieden bij overleg met de raadslieden van de medeverdachten betrokken waren, staat het de raadsman niet meer bij of hij deze kosten ook heeft gedeclareerd, vermoedelijk hebben beiden éénmaal de helft gedeclareerd. Dit overleg was noodzakelijk en zinvol, zodat deze kosten ook voor vergoeding in aanmerking komen.

3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

Het Openbaar Ministerie heeft in het schriftelijk standpunt primair verklaard zich te verzetten tegen het toekennen van een vergoeding voor de kosten van de raadsman, omdat de werkgever de kosten van de raadsman zou hebben betaald.
Subsidiair heeft het Openbaar Ministerie verklaard zich in beginsel niet te verzetten tegen toewijzing van een vergoeding, maar dienen slechts de kosten van één raadsman voor vergoeding in aanmerking te komen. Het Openbaar Ministerie heeft zich daarom verzet tegen vergoeding van de declaraties van mr. Slewe. De vergoeding ten aanzien van de declaraties van mr. Meijers dient te worden gematigd met 50% gezien het verschil in declaraties met de raadsman van een medeverdachte. Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie zich verzet tegen vergoeding van de kosten wegens overleg met kantoorgenoten, raadslieden van de medeverdachten en de reiskosten daar naar toe (de posten 33, 34, 88 en 04).
In raadkamer heeft de officier van justitie verklaard het primaire standpunt niet meer te handhaven, nu blijkt dat sprake was van een overeenkomst waarbij de werkgever van verzoekster als voorwaardelijk voorschot de kosten heeft voldaan en deze kosten op verzoekster kunnen en zullen worden verhaald indien de staat deze vergoedt. De officier van justitie heeft het subsidiair ingenomen standpunt gehandhaafd, met dien verstande dat de kosten, gemaakt voor bijstand door mr. Slewe bij het verhoor van verdachte op 27 oktober 2016, wel voor vergoeding in aanmerking komen.

4.De beoordeling

4.1.
Ontvankelijkheid verzoekschrift
De officier van justitie heeft bij brief van 4 mei 2018 kennis gegeven van de beslissing verzoekster niet te vervolgen.
Het verzoek kan slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak.
De strafzaak tegen verzoekster is onvoorwaardelijk geseponeerd. Een onvoorwaardelijk sepot dient te worden aangemerkt als een ‘einde zaak’ in de zin van artikel 591a Sv.
Het verzoek is tijdig ingediend.
4.2.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 591a Sv.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan op verzoek van de gewezen verdachte op grond van artikel 591a lid 2 Sv, aan hem, uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade, die hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van een raadsman.
Op grond van artikel 90 lid 1 Sv heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank stelt voorop dat de declaraties van de raadsman een uitgangspunt zijn, die door de rechtbank worden betrokken in haar oordeel of er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid zijn om aan verzoekster een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadslieden en zo ja, tot welk bedrag. De rechtbank slaat daarbij onder meer acht op de omvang en de complexiteit van de onderliggende strafzaak. In het geval de rechtbank de gevraagde vergoeding, gelet op alle omstandigheden, bovenmatig acht, kan dat een grond zijn om de gevraagde vergoeding te matigen dan wel af te wijzen.
De declaraties ten behoeve van rechtsbijstand door twee advocaten in de zaak tegen verzoekster bedragen € 43.143,69 (bij optelling van de rechtbank € 43.203,06), te weten:
  • mr. Slewe: € 4.992,00 + 21% BTW ad € 1.048,32 = € 6.040,32
  • mr. Meijers: € 30.713,00 + 21% BTW ad € 6.449,73 = € 37.162,73
De rechtbank acht de verzochte vergoeding voor de werkzaamheden van mr. Slewe billijk. Weliswaar heeft ook hij, net als mr. Meijers, het dossier bestudeerd, maar gelet op het feit dat hij verzoekster bij haar verhoor heeft bijgestaan, acht de rechtbank de daaraan besteedde uren billijk en voor toewijzing vatbaar.
Ten aanzien van de verzochte vergoeding voor de werkzaamheden van mr. Meijers oordeelt de rechtbank als volgt.
De rechtbank acht in beginsel een maximum uurtarief van € 250,00 voor raadslieden billijk, tenzij blijkt dat sprake is van heel bijzondere omstandigheden dan wel zeer complexe, specialistische problematiek in de strafzaak. Hoewel de zaak omvangrijk was, is uit de stukken, noch uit hetgeen in raadkamer aan de orde is gekomen, gebleken dat hiervan sprake zou zijn. De rechtbank zal dan ook, voor zover de gedeclareerde posten voor vergoeding in aanmerking komen, de kosten van mr. Meijers matigen tot een bedrag van € 250,00 per uur.
Ten aanzien van de toe te wijzen posten voor de werkzaamheden van mr. Meijers oordeelt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoekster uiteraard vrij staat om zich door twee advocaten te laten bijstaan, maar acht het niet billijk om de kosten van intercollegiaal overleg tussen deze raadslieden voor rekening van de Staat te laten komen. De rechtbank zal het verzoek ten aanzien van deze posten dan ook afwijzen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de hoogte van het aantal uren dossierstudie zich niet zonder meer laat verklaren door de aard, omvang en complexiteit van de zaak, mede gezien de door de raadslieden van de medeverdachten verrichtte en gedeclareerde werkzaamheden en uren. Zo is verzoekster slechts eenmaal verhoord (waarbij zij is bijgestaan door mr. Slewe) en is de strafzaak tegen haar met een sepot geëindigd. Ook tijdens de behandeling van het verzoekschrift in raadkamer zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken op grond waarvan de billijkheid met zich brengt dat deze kosten volledig zouden moeten worden vergoed.
Daarnaast is deels sprake van ‘dubbele kosten’ ten aanzien van de bestudering van het dossier door zowel mr. Meijers als mr. Slewe.
De rechtbank acht daarom toekenning van een vergoeding voor de post ‘bestudering van het dossier’ tot een maximum van 50 uren redelijk en billijk, naar de hiervoor genoemde maatstaf van € 250,00 per uur.
Nu enkele posten in raadkamer niet nader konden worden onderbouwd of uitgelegd, zal de rechtbank het verzoek ten aanzien van deze posten afwijzen. Dit betreft de posten ‘ontwerp schriftelijke stukken’ en ‘overige werkzaamheden’, alsmede de e-mails naar mr. Slewe.
De overige posten zullen, met inachtneming van het uurtarief van € 250,00 per uur, worden toegewezen. Hieronder vallen - anders dan het standpunt van de officier van justitie - ook de kosten voor overleg met de (raadslieden van de) medeverdachten. De rechtbank acht het zeer voorstelbaar dat dergelijk overleg juist in het belang van de zaak en een efficiënte afdoening plaats heeft gevonden, zoals ook door de raadsman is aangevoerd.
De rechtbank acht, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig navolgende vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadslieden. De opgegeven kosten worden gestaafd door de overgelegde urenspecificaties en declaraties.
De rechtbank zal voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding toekennen.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank kent aan verzoekster uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 25.152,26 (vijfentwintigduizendhonderdtweeënvijftig euro en zesentwintig eurocent) voor de kosten van de raadslieden, te weten € 6.040,32 voor de kosten van mr. F.P. Slewe, en € 19.111,94 voor de kosten van mr. G. Meijers.
De rechtbank kent aan verzoekster uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven door
mr. W.H. van Benthem, voorzitter,
mrs. M.E. Leijten en C.M. Degenaar, rechters
in tegenwoordigheid van mr. M.H. Ettema, griffier
en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2019.
De voorzitter is buiten staat te tekenen.
Tegen deze beslissing staat voor verzoekster hoger beroep open,
in te stellen ter griffie van deze rechtbank,
binnen een maand na betekening van deze beschikking.
De rechtbank Amsterdam, enkelvoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 25.702,26 (vijfentwintigduizendzevenhonderdtwee euro en zesentwintig eurocent) op IBAN/rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Meijers Canatan Advocaten, onder vermelding van vergoeding 591a Sv, inzake: [verzoekster].
Aldus gedaan op 25 maart 2019
door mr. M.E. Leijten, oudste rechter.