In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 5 maart 2019, is het verzoek van de verzoeker om matiging van een eerder opgelegd ontnemingsbedrag toegewezen. De verzoeker, geboren in 1958, had een verplichting tot betaling van € 68.093,00 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huidige en redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van de verzoeker ontoereikend is om aan deze betalingsverplichting te voldoen. De verzoeker heeft een arbeidsovereenkomst en kan maandelijks € 300,00 betalen, met een jaarlijkse betaling van € 500,00. Gezien zijn leeftijd en de verwachte daling van zijn inkomen bij het bereiken van de AOW-leeftijd, heeft de rechtbank geoordeeld dat het ontnemingsbedrag gematigd moet worden.
De rechtbank heeft de verzoeker, zijn raadsman mr. M. Rasterhoff, en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord. De officier van justitie had gevorderd de beslissing aan te houden, gezien de voorgeschiedenis van de verzoeker die zich jaren onvindbaar had gehouden en geen betalingen had verricht. Echter, de rechtbank heeft de financiële stukken die in raadkamer zijn overgelegd voldoende geacht om tot een oordeel te komen. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten het ontnemingsbedrag te matigen tot € 25.000,00, waarmee het verzoek van de verzoeker is toegewezen. Deze beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open voor de verzoeker.