ECLI:NL:RBAMS:2019:7158
Rechtbank Amsterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Intrekking van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden en voorlopige voorziening
Op 1 oktober 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoeker en de korpschef van politie. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn toestemming om beveiligingswerkzaamheden te verrichten, welke door de korpschef was ingetrokken na een veroordeling voor rijden onder invloed op 28 februari 2019. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij door de intrekking zijn inkomen zou verliezen en hij een gezin te onderhouden heeft. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij spoedeisend belang had bij de gevraagde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoeker zwaarder dan die van de korpschef, die stelde dat de intrekking noodzakelijk was voor de kwaliteit van de beveiligingsbranche. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en de intrekking van de toestemming geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens werd de korpschef veroordeeld in de proceskosten van verzoeker en moest het griffierecht worden vergoed.
De voorzieningenrechter concludeerde dat de intrekking van de toestemming uitsluitend was gebaseerd op de veroordeling voor rijden onder invloed, een misdrijf dat niet direct verband houdt met de werkzaamheden van verzoeker als beveiliger. Verzoeker had een goede staat van dienst en er waren geen andere meldingen tegen hem bekend. De voorzieningenrechter oordeelde dat het publieke belang van de korpschef niet opwoog tegen het belang van verzoeker om zijn inkomen te behouden tijdens de bezwaarfase.