ECLI:NL:RBAMS:2019:7156

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 september 2019
Publicatiedatum
30 september 2019
Zaaknummer
19/1621
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag compensatie zelfstandigen op basis van Tijdelijke regeling compensatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiseres had een aanvraag ingediend voor compensatie op grond van de Tijdelijke regeling compensatie zelfstandigen, die van toepassing was voor vrouwen die bevallen zijn tussen 7 mei 2005 en 4 juni 2008. De aanvraag was echter te laat ingediend, aangezien de uiterste aanvraagdatum 1 oktober 2018 was. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet kon aantonen dat zij niet op de hoogte was van deze deadline, die duidelijk in de regeling was opgenomen. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag terecht was afgewezen door verweerder, omdat deze buiten de gestelde termijn was ingediend. De eiseres had ook geen recht op vergoeding van griffierecht of proceskosten, aangezien zij in het ongelijk was gesteld. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van termijnen in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/1621

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 7 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor compensatie op grond van de Tijdelijke regeling compensatie zelfstandigen, beroepsbeoefenaren en meewerkende echtgenoten bevallen in het tijdvak 7 mei 2005 tot 4 juni 2008 (hierna: de Tijdelijke Regeling) afgewezen.
Bij besluit van 7 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres (kennelijk) ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2019. Eiseres was aanwezig, samen met haar echtgenoot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat is er aan de hand en wat zijn de regels?
1. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres om een compensatie afgewezen, omdat de aanvraag te laat is ingediend. Eiseres is het daar niet mee eens. Eiseres stelt dat zij recht heeft op de compensatie. Zij is als [functie] op [geboortedatum] van een zoon bevallen. Zij heeft de aanvraag op 27 december 2018 ingediend. Zij wist niet dat er een uiterste aanvraagdatum was, deze is nergens duidelijk noch publiekelijk bekendgemaakt. Pas toen zij het formulier op de website van het Uwv zocht – en niet meer kon vinden en zij noodgedwongen opvolgende aanvraagformulier heeft gedownload – ontdekte zij dat er een uiterste aanvraagdatum was. Verder is de compensatieregeling wettelijk van kracht tot 1 januari 2021, dat staat in artikel 15. Er is geen telefonisch contact met haar opgenomen om haar bezwaarschrift te bespreken, maar dit staat wel in de beslissing op bezwaar. Dat is een procedurele fout, aldus eiseres.
2. Op grond van artikel 2 van de Tijdelijke Regeling – voor zover hier relevant – heeft degene die op of na 7 mei 2005 en voor 4 juni 2008 is bevallen, en in het kalenderjaar van bevalling zelfstandig was, recht op compensatie.
3. Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Tijdelijke Regeling stelt verweerder op aanvraag van de zelfstandige vast of het recht op compensatie bestaat. Op grond van het tweede lid van het hiervoor genoemde artikel dient de zelfstandige die in aanmerking wil komen voor compensatie, de aanvraag in te dienen vóór 1 oktober 2018.
Het oordeel van de rechtbank
4. Niet in geschil is dat de aanvraag ná 1 oktober 2018 is ingediend. Dat heeft eiseres ook ter zitting erkend. Dit betekent dat de aanvraag buiten de in artikel 7, tweede lid, van de Tijdelijke Regeling gestelde termijn is aangevraagd. Dit is een dwingendrechtelijke bepaling waar niet van kan worden afgeweken. Dit betekent ook dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen.
5. De rechtbank overweegt dat de uiterste aanvraagdatum voor compensatie, vóór 1 oktober 2018, in de Tijdelijke Regeling is opgenomen en dus bekend had moeten zijn bij eiseres. Dat, zoals in artikel 15 van de Tijdelijke Regeling staat, de Tijdelijke Regeling vervalt met ingang van 1 januari 2021, betekent niet dat tot die datum een aanvraag ingediend kan worden. Er is immers expliciet bepaald in de Tijdelijke Regeling dat dit vóór 1 oktober 2018 moest. Ook in de Toelichting op de Tijdelijke Regeling staat expliciet dat de compensatie uiterlijk voor 1 oktober 2018 dient te worden aangevraagd. Op deze manier wordt een einddatum gesteld zodat niet tot in lengte van dagen desgevraagd compensatie moet worden verstrekt, terwijl de betrokken vrouwen wel een redelijke termijn wordt gegeven om de compensatie aan te vragen.
6. Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat per abuis in de beslissing op bezwaar staat dat het bezwaar telefonisch is besproken. Verweerder heeft afgezien van het houden van een hoorzitting, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond is verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval, in aanmerking genomen wat eiseres in bezwaar heeft aangevoerd, verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond heeft kunnen verklaren en daarom kon afzien van een hoorzitting. Van een procedurele fout is geen sprake.
7. Het voorgaande betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen, omdat de aanvraag te laat is ingediend.
8. Omdat eiseres geen gelijk krijgt, hoeft verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ook niet te vergoeden. Ook voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Reichert, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C. Trommel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.