In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in Turkije, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft de beëindiging van de WAO-uitkering van de eiser, die door verweerder is stopgezet per 23 oktober 2018. Dit besluit was gebaseerd op informatie van het ministerie van Justitie, waaruit bleek dat eiser was veroordeeld tot detentie, maar zich aan deze detentie had onttrokken. Eiser had eerder een WAO-uitkering ontvangen, maar na de veroordeling en het niet uitvoeren van een opgelegde werkstraf, werd zijn uitkering ingetrokken. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder. Tijdens de zitting op 5 september 2019 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig om het standpunt van eiser te verdedigen. Eiser voerde aan dat hij niet gedetineerd of voortvluchtig was en dat hij nooit was opgeroepen om zich te melden bij een penitentiaire inrichting. De rechtbank oordeelde dat de informatie van het CJIB voldoende was om te concluderen dat eiser zich had onttrokken aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. De rechtbank benadrukte dat de beëindiging van de WAO-uitkering dwingendrechtelijk is voorgeschreven in de wet, en dat de omstandigheden van eiser, hoewel begrijpelijk, niet konden leiden tot een andere beslissing. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van het griffierecht.