ECLI:NL:RBAMS:2019:7153

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2019
Publicatiedatum
30 september 2019
Zaaknummer
19/1830
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewetuitkering op basis van medische en arbeidskundige gronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van de Ziektewetuitkering. De eiser, die voor het laatst werkzaam was als beveiliger, had zijn uitkering op 19 augustus 2018 beëindigd gekregen op basis van een besluit van het UWV. Dit besluit was gebaseerd op de conclusie dat de eiser, ondanks zijn beperkingen, in staat was om meer dan 65% van zijn vorige loon te verdienen in andere functies. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond.

Tijdens de zitting op 17 september 2019 heeft de rechtbank de argumenten van eiser gehoord, waarin hij stelde dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische en lichamelijke beperkingen. De rechtbank heeft de rapportages van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen beoordeeld en geconcludeerd dat deze rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen en voldoende duidelijk zijn. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser in staat was om de geduide functies te vervullen, ondanks zijn klachten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts B&B op een deugdelijke grondslag berustte en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de uitkomsten van deze beoordeling. Eiser kreeg geen gelijk in zijn beroep, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 19/1830

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 september 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.A. van de Weerd),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiser op grond van de Ziektewet beëindigd vanaf 19 augustus 2018.
Bij besluit van 19 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2019. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Wat voorafging aan deze procedure
1. Eiser was voor het laatst werkzaam als [functie] voor 32 uur per week. Dit dienstverband is aangevangen op 1 juli 2017 en geëindigd op 31 december 2017. De werkgever heeft aan verweerder doorgegeven dat eiser met ingang van 6 juli 2017 ziek is. Bij besluit van 6 februari 2018 heeft verweerder aan eiser een Ziektewetuitkering toegekend per 1 januari 2018.
2. In het kader van de eerstejaarsziektewetbeoordeling heeft verweerder onderzoek verricht naar de medische situatie van eiser. Een arts van verweerder heeft een eerste rapportage opgemaakt op 4 april 2018. Na het opvragen van medische informatie bij eisers behandelaar(s) heeft deze arts een tweede rapportage opgemaakt op 8 juni 2018. De conclusie is dat eiser ongeschikt is voor zijn eigen werk, de maatgevende functie als beveiliger. Eiser dient te worden opgeroepen voor de eerstejaarsziektewetbeoordeling voor het vaststellen van de belastbaarheid in passende functies.
3. De verzekeringsarts van verweerder heeft op 28 juni 2018 een rapportage opgesteld. De verzekeringsarts is van oordeel dat eiser – hoewel hij beperkingen heeft op 5 juli 2018 (een jaar na eisers eerste ziektedag) kan werken. Er is een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld waarin eisers beperkingen voor arbeid zijn vastgelegd. De arbeidsdeskundige heeft – met inachtneming van de door de verzekeringsarts opgestelde FML – functies gevonden die eiser met zijn beperkingen kan verrichten en berekend dat eiser € 11,94 per uur kan verdienen. Dat is meer dan het uurloon van eiser in zijn functie als [functie] , dat € 10,94 bedraagt. Dit staat in de rapportage van de arbeidsdeskundige van 17 juli 2018. Dit betekent dat eiser meer dan 65% van zijn vorige loon kan verdienen en daarom is bij het primaire besluit eisers Ziektewetuitkering stopgezet.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) heeft wel aanleiding gezien om de eerder opgestelde FML aan te passen. Ondanks de gewijzigde FML en eisers bezwaargronden heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige B&B) geoordeeld dat eiser de eerder gevonden functies nog steeds kan verrichten. Eiser is dus nog steeds in staat om meer dan 65% van zijn maatmanloon te (kunnen) verdienen. Dit betekent dat het primaire besluit in stand blijft en eisers Ziektewetuitkering nog steeds beëindigd wordt per 19 augustus 2018.
Standpunt eiser in beroep
5. Eiser voert samengevat aan dat bij het opstellen van de FML onvoldoende rekening is gehouden met de psychische en lichamelijke beperkingen van eiser. Eiser acht zich meer beperkt. Eiser stelt dat zijn klachten de afgelopen jaren zijn toegenomen. Eiser stelt dat er sprake is van geen benutbare mogelijkheden en dat hij de geduide functies niet kan uitvoeren. Eiser verzoekt de rechtbank, mocht de rechtbank zich onvoldoende geïnformeerd achten om een uitspraak te doen, of als de rechtbank twijfelt, een onafhankelijke verzekeringsarts aan te wijzen voor een contra-expertise.
Standpunt verweerder in beroep
6. De verzekeringsarts B&B heeft in zijn nadere rapportage van 4 september 2019 uitgebreid gereageerd op het beroepschrift van eiser. De verzekeringsarts B&B gaat gemotiveerd in op de achtereenvolgende punten die eiser ten aanzien van de FML heeft ingebracht. Ten aanzien van schroefbewegingen maken met de hand en arm ziet de verzekeringsarts B&B aanleiding om eiser gedeeltelijk te volgen. Schroefbewegingen worden gemaakt vanuit rotatie in pols en elleboog, echter wanneer schroefbewegingen veelvuldig met kracht moeten worden uitgevoerd, wordt dit als schouderbelastend gezien. De verzekeringsarts voegt daarom voor de linkerarm een aanpassing in de FML toe: eiser is links niet in straat schroefbewegingen veelvuldig met kracht uit te voeren.
7. Op basis van de gewijzigde FML heeft de arbeidsdeskundige B&B op 5 september 2019 een nader rapport uitgebracht. Voor de functie [functie] is door de arbeidsdeskundig analist aangegeven dat voor schroefbewegingen weinig kracht vereist is en de belasting binnen de aangegeven mogelijkheden blijft. Voor de overige functies geldt dat er geen sprake is van schroefbewegingen. Verder heeft de arbeidsdeskundige B&B gereageerd op het door eiser in beroep aangevoerde. De conclusie is dat er geen aanleiding is om anders te concluderen.
Toepasselijke regelgeving
8. De rechtbank verwijst voor het wettelijke beoordelingskader naar de bijlage bij deze uitspraak.
De beoordeling van de rechtbank
9. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dat betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit (de beëindiging van de ZW-uitkering) niet kunnen worden aangevochten. Het is aan eiser om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
Medische grondslag
10. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust en overweegt daartoe als volgt. Uit het dossier blijkt dat de verzekeringsarts B&B dossieronderzoek heeft verricht. Verder heeft de verzekeringsarts B&B eiser gezien op de hoorzitting en het medisch spreekuur op 3 december 2018. Uit de rapportage van 18 februari 2019 komt naar voren dat het onderzoek naar de klachten en beperkingen van eiser volledig is geweest. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van het beroep van eiser op 4 september 2019 een nader rapport opgesteld waarin gemotiveerd op de standpunten van eiser wordt ingegaan. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee aan de daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen.
11. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. De verzekeringsarts B&B heeft in de rapportages van 18 februari 2019 en 4 september 2019 voldoende inzichtelijk gemaakt waarom de beperkingen zijn aangenomen zoals uiteindelijk in de (aangepaste) FML van 4 september 2019. De rechtbank twijfelt niet aan de uitkomsten van de medische beoordeling en acht zich voldoende voorgelicht om een uitspraak te doen. Dat betekent dat de rechtbank geen aanleiding ziet om een deskundige te benoemen. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit berust op een juiste medische grondslag.
Arbeidsdeskundige grondslag
12.
Verweerder acht eiser geschikt voor de functies van [functie] ( [functie] ), [functie] ( [functie] ) en [functie] ( [functie] ).
13. Voor zover eiser aanvoert dat hij de functies niet kan verrichten omdat hij sterker beperkt is dan verweerder heeft aangenomen, verwijst de rechtbank naar het oordeel daarover bij de bespreking van de medische grondslag.
14. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige B&B voldoende heeft toegelicht waarom de functies geschikt zijn voor eiser en dat eisers belastbaarheid niet wordt overschreden. De arbeidsdeskundige B&B heeft overleg gevoerd met de verzekeringsarts B&B en deze is eveneens van oordeel dat de functies passend zijn. Het betreffen alle fysiek weinig belastende werkzaamheden. Eisers belastbaarheid wordt niet overschreden, aldus de arbeidsdeskundige B&B en verzekeringsarts B&B. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit berust op een juiste arbeidskundige grondslag.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk.
16. In deze zaak is het griffierecht teruggestort. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C. Trommel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 september 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage met wettelijke bepalingen

Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet WIA, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit.