ECLI:NL:RBAMS:2019:7152

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 september 2019
Publicatiedatum
30 september 2019
Zaaknummer
19/1045
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van uitkering op grond van de Ziektewet en bezwaargronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 september 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde R.V. Tjon, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door P.A. Haakman. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet, die per 19 augustus 2018 was ingegaan. Eiser stelde dat hij bezwaar had gemaakt om medische redenen, maar de rechtbank oordeelde dat er geen concrete bezwaargrond was ingediend. De rechtbank concludeerde dat uit de enkele mededeling van eiser niet kon worden afgeleid op welke grond hij bezwaar maakte. Dit werd ook niet ondersteund door het bezwaarschrift dat op dezelfde datum was ingediend. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep om haar standpunt te onderbouwen.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, omdat er geen bezwaargronden waren ingediend en de beslistermijn niet was overschreden. Er werd geen dwangsom verbeurd en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep, en kan tevens een verzoek indienen voor een voorlopige voorziening bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/1045
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: R.V. Tjon),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: P.A. Haakman).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiser op grond van de Ziektewet beëindigd per 19 augustus 2018. Eiser heeft op 19 februari 2019 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn bezwaar. Bij besluit van 19 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2019. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of er op 28 augustus 2018 wel of geen bezwaargronden zijn ingediend. De rechtbank is van oordeel dat op dat moment geen concrete bezwaargrond is ingediend. Uit de enkele mededeling dat eiser bezwaar maakt om medische redenen valt immers niet af te leiden op welke grond hij dat van mening is. Ook in samenhang met het door gemachtigde van eiser ingediende bezwaarschrift van diezelfde datum valt dat niet op te maken. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 juni 2001, ECLI:CRVB:2001:AB3259.
3. Dat betekent dat verweerder de beslistermijn niet heeft overschreden en er geen dwangsom verbeurd is. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht.
4. Er is een termijn van zes weken om hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C. Trommel, griffier, op 17 september 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.