ECLI:NL:RBAMS:2019:7152
Rechtbank Amsterdam
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van uitkering op grond van de Ziektewet en bezwaargronden
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 september 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde R.V. Tjon, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door P.A. Haakman. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet, die per 19 augustus 2018 was ingegaan. Eiser stelde dat hij bezwaar had gemaakt om medische redenen, maar de rechtbank oordeelde dat er geen concrete bezwaargrond was ingediend. De rechtbank concludeerde dat uit de enkele mededeling van eiser niet kon worden afgeleid op welke grond hij bezwaar maakte. Dit werd ook niet ondersteund door het bezwaarschrift dat op dezelfde datum was ingediend. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep om haar standpunt te onderbouwen.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, omdat er geen bezwaargronden waren ingediend en de beslistermijn niet was overschreden. Er werd geen dwangsom verbeurd en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep, en kan tevens een verzoek indienen voor een voorlopige voorziening bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter.