ECLI:NL:RBAMS:2019:7150

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2019
Publicatiedatum
27 september 2019
Zaaknummer
13/669034-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk invoeren van cocaïne door middel van bolletjesslikken

Op 26 september 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk invoeren van meer dan een kilo cocaïne. De verdachte, geboren in 1961 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het slikken van 103 bolletjes cocaïne op 19 maart 2019. Tijdens de zitting op 12 september 2019 was de verdachte niet aanwezig. De officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, vorderde een gevangenisstraf van acht maanden, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Putten, pleitte voor vrijspraak op basis van het ontbreken van opzet en psychische overmacht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 19 maart 2019 door de politie werd aangetroffen in Amsterdam, waar hij verklaarde dat hij drugs had geslikt. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verdachte inconsistent en ongeloofwaardig waren, vooral gezien de tegenstrijdigheden in zijn verhaal over zijn reis en de omstandigheden waaronder hij de bolletjes had geslikt. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk de drugs had ingevoerd, ondanks zijn verweer dat hij onder dwang had gehandeld.

Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank achtte de straf passend gezien de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De vordering tot gevangenneming werd afgewezen, omdat er geen gewichtige reden was om aan te nemen dat de verdachte zou proberen te vluchten of opnieuw soortgelijke feiten zou plegen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669034-19
Datum uitspraak: 26 september 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1961 te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
verblijvend in het [naam asielzoekerscentrum].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 september 2019. Verdachte was hierbij niet aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A.M. Ruijs, en van wat de gemachtigde raadsvrouw van verdachte, mr. S.C. van Putten, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – kort samengevat – ervan beschuldigd dat hij
opzettelijk 103 bolletjes cocaïne heeft ingevoerd op 19 maart 2019, dan wel dat hij die bolletjes aanwezig heeft gehad.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt en hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan, zodat zij zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beantwoording van de bewijsvraag. Op 19 maart 2019 heeft verdachte de politie in Amsterdam om hulp gevraagd omdat hij zich niet goed voelde. Hij heeft verklaard dadels (de rechtbank begrijpt ‘bolletjes’) met drugs te hebben geslikt en dat hij via Frankrijk naar Nederland is gevlogen. Zijn reis wordt bevestigd door zijn paspoort en boardingpassen. Ook is uit zijn paspoort gebleken dat hij daarvoor in Frans Guyana en Suriname is geweest.
Nadat de verbalisant ter plaatse deze informatie had verkregen heeft hij een ambulance gebeld waarmee verdachte naar het Spaarne Gasthuis in Hoofddorp is vervoerd. Daar zijn 103 plastic staven van ongeveer vijf centimeter uit zijn maag en darmen gehaald De bolletjes zijn onderzocht en uit het laboratorium rapport is gebleken dat de uit de bollen afkomstige 1,04 kg witte poeder en brokjes, cocaïne bevat.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verdachte opzettelijk de drugs heeft ingevoerd, dan wel aanwezig heeft gehad.
3.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van de bewijsmiddelen bewezen kan worden dat verdachte de bolletjes heeft ingevoerd in Nederland. De verklaring van verdachte dat hij is ontvoerd en is gedwongen om de bolletjes te slikken, is ongeloofwaardig en niet aannemelijk geworden.
3.3
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van de vereiste opzet. Verdachte is samen met zijn zoon ontvoerd. De zoon van verdachte werd met een vuurwapen tegen zijn hoofd bedreigd. Verdachte is toen gedwongen om de bolletjes te slikken en naar Bordeaux te vliegen. Hij had geen keuze en gelet op de toegepaste dwang kan niet worden aangenomen dat hij de bolletjes opzettelijk heeft ingevoerd dan wel dat hij deze opzettelijk heeft vervoerd.
3.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk invoeren van 103 bolletjes cocaïne. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte werd op 19 maart 2019 door de politie aangetroffen op het Surinameplein in Amsterdam. Hij verklaarde toen direct uit eigen beweging dat hij drugs heeft moeten slikken en dat hij die drugs heeft moeten vervoeren. Later verklaarde hij niet te weten wat de inhoud was van de bolletjes. Ook verklaarde hij te zijn ontvoerd. De verklaringen van verdachte bevatten zoveel tegenstrijdigheden dat de rechtbank geen geloof hecht aan zijn bewering dat hij is ontvoerd en dat hij niet wist wat de inhoud was van de bolletjes die hij geslikt heeft. De rechtbank verwijst daarbij in het bijzonder naar de verklaringen van verdachte die hij op 19 maart 2019 op straat met behulp van de tolkentelefoon heeft afgelegd (proces-verbaal van bevindingen [1] ) en bij zijn verhoor bij de politie (proces-verbaal van verhoor van 27 maart 2019 [2] ). Verdachte heeft namelijk enerzijds verklaard in Guyana op vakantie te zijn geweest, anderzijds dat hij daar was om inkopen te doen. Hij werd ontvoerd uit Frans Guyana, maar hij verklaarde later niets te weten van zijn reis in Suriname omdat hij in gevangenschap zat, dat, terwijl hij in Suriname verbleef voordat hij doorreisde naar Frans Guyana. Eerst verklaarde hij dat zijn zoon zou worden vrijgelaten op het moment dat hij in Frankrijk de douane zou zijn gepasseerd, vervolgens dat zijn zoon pas zou worden vrijgelaten zodra verdachte zou zijn geland op Schiphol. Verdachte is naar eigen zeggen ontsnapt uit een auto in Bordeaux en hij zegt toen zelfstandig te zijn doorgevlogen naar Parijs en vervolgens naar Amsterdam. In beide versies van zijn verhaal zou dit betekenen dat zijn ontvoerde zoon niet zou worden vrijgelaten, maar om het leven zou worden gebracht. Dat terwijl die dreiging bij verdachte naar eigen zeggen nu net de dwang voor hem opleverde om de bolletjes te slikken.
De verklaring van verdachte wordt niet ondersteund door enig document uit het procesdossier. Zijn verklaringen zijn niet consistent en evenmin onderbouwd met schriftelijke stukken of een betrouwbare getuigenverklaring. Aan de handgeschreven getuigenverklaring van de zoon van verdachte kan geen waarde worden gehecht reeds omdat niet kan worden vastgesteld dat deze verklaring ook echt van de zoon van verdachte afkomstig is.
De rechtbank acht de verklaringen dan ook ongeloofwaardig, onlogisch en onaannemelijk en schuift het alternatieve scenario terzijde.
De rechtbank merkt daarbij ten overvloede op dat zelfs in het geval dat zijn scenario wel aannemelijk zou zijn, dit er nog steeds toe zou leiden dat verdachte op eigen initiatief, vrijwillig en opzettelijk is doorgereisd vanuit Bordeaux naar Parijs en naar Amsterdam en daarmee de drugs opzettelijk heeft ingevoerd naar Nederland.
Gelet op het voorgaande, in samenhang gezien met de bewijsmiddelen, vindt de rechtbank bewezen dat verdachte opzettelijk 103 bolletjes cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 19 maart 2019 te Amsterdam opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 103 bolletjes inhoudende een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte onder dwang de bolletjes heeft ingevoerd. Voor zover de raadsvrouw heeft willen betogen dat er sprake is geweest van psychische overmacht, verwerpt de rechtbank dit verweer. Het gestelde dat verdachte onder zodanige druk is gezet dat hij redelijkerwijs daaraan geen weerstand kon bieden en dat ook niet hoefde te doen, is onvoldoende onderbouwd en niet aannemelijk geworden. Het verweer kan daarom niet slagen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat verdachte strafbaar is.

7.Motivering van de straf

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd van acht maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie de gevangenneming gevorderd vanwege het vlucht- en recidivegevaar.
7.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft uitgezeten. Dit gelet op de uitzonderlijke omstandigheden in deze zaak. Verdachte heeft zwaar geleden en lijdt nog steeds zowel fysiek als geestelijk enorm door wat hem is aangedaan. Ook heeft hij er veel moeite mee dat hij is gescheiden van zijn gezin en familie en dat hij niet weet of hij ooit nog terug kan naar [geboorteland].
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich als bolletjesslikker schuldig gemaakt aan het invoeren van meer dan een kilo cocaïne. De verspreiding van en handel in cocaïne brengt de volksgezondheid in gevaar en gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 12 augustus 2019, waaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Dit strafblad vormt dus geen reden om aan verdachte een hogere of lagere straf op te leggen.
De rechtbank zoekt bij de op te leggen straf aansluiting bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en houdt rekening met de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Voor dit soort feiten wordt onder trede acht (1000 - 1500 gram) uitgegaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht tot twaalf maanden. De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van deze oriëntatiepunten.
De rechtbank vindt, gelet op het voorgaande, de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, passend.
De rechtbank zal de vordering tot gevangenneming afwijzen. Hoewel er sprake is van ernstige bezwaren, blijkt niet dat sprake is van een grond die de voorlopige hechtenis kan dragen. Uit de persoonlijke omstandigheden en de lichamelijke situatie van verdachte blijkt niet dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zal proberen te vluchten of dat hij opnieuw soortgelijke feiten zal plegen, zodat er geen gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid bestaat.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst af de vordering tot gevangenneming.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. H.J. Fehmers en A. Meester, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Mud, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 september 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]

Voetnoten

1.[...]
2.[...]