ECLI:NL:RBAMS:2019:7149

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2019
Publicatiedatum
27 september 2019
Zaaknummer
13/669114-17; 13/669136-14 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake aanranding en vrijspraak van verkrachting

Op 26 september 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1984, die werd beschuldigd van aanranding en verkrachting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden. De zaak kwam voort uit een incident op 14 oktober 2017, waarbij de verdachte een jonge vrouw op intimiderende wijze in haar billen knijpte. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de aanklacht van verkrachting, omdat er onvoldoende bewijs was. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld voor beide aanklachten, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer inconsistent waren en dat er onvoldoende bewijs was voor de verkrachting. De rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de aanranding, gebaseerd op de verklaringen van het slachtoffer en haar zus. De rechtbank hield rekening met de psychische problematiek van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank besloot tot een voorwaardelijke straf om recidive te voorkomen, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een alcoholverbod. Daarnaast werd een gedeelte van een eerdere voorwaardelijke straf omgezet in een taakstraf van honderdtwintig uur. De rechtbank benadrukte het belang van de veiligheid van vrouwen in de openbare ruimte en de noodzaak om dergelijke feiten te bestraffen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/669114-17; 13/669136-14 (TUL)
Datum uitspraak: 26 september 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
ingeschreven in de basisregistratie op het adres
[adres]

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 september 2019. Verdachte was hierbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A.M. Ruijs, en van wat de raadsman van verdachte, mr. C.J.B. Rijser, en verdachte naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – kort samengevat – ervan beschuldigd dat hij
1.[persoon 1] (hierna [persoon 1]) heeft aangerand op 14 oktober 2017;
2.[persoon 2] heeft verkracht op 31 december 2015, dan wel dat hij haar, terwijl zij buiten bewustzijn was, seksueel is binnengedrongen dan wel dat hij ontucht met haar heeft gepleegd.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde omdat er onvoldoende bewijs is. De aangifte en de latere verklaring van aangeefster stroken niet met elkaar. Er wordt in eerste instantie gesproken over een aanranding, volgens haar latere verklaring zou zij zijn verkracht. Daar komt bij dat aangeefster ten tijde van het voorval erg dronken was. De verklaring van aangeefster is daarom niet betrouwbaar waardoor het door verdachte geschetste scenario niet kan worden uitgesloten.
Op grond van de bewijsmiddelen in het procesdossier kan wel bewezen worden dat verdachte de onder 1 ten laste gelegde aanranding heeft gepleegd. De bewijsmiddelen worden ondersteund door de verklaringen van verdachte bij de politie en ter terechtzitting. Verdachte heeft bekend [persoon 1] ‘op haar kontje te hebben getikt.’ Ook heeft verdachte verklaard dat het kan dat hij dingen heeft gezegd, maar dat hij zich dit verder niet meer kan herinneren omdat hij zo dronken was.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde omdat er, afgezien van de inconsistente verklaringen van aangeefster, geen bewijs in het procesdossier zit. Dit is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Uit het procesdossier is juist gebleken dat verdachte geen enkel motief heeft gehad om het feit te plegen, aangezien zijn seksuele behoeften meer dan voldoende werden vervuld door zijn toenmalige vriendin, die in de nacht van het incident in de slaapkamer op hem lag te wachten. Ook is uit het procesdossier gebleken dat het bij verdachte juist misgaat wanneer hij te veel alcohol heeft genuttigd. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 31 december 2015 is gebleken dat de adem van verdachte niet naar alcohol rook.
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. Het beschikbare belastende bewijs is onvoldoende betrouwbaar om tot een bewezenverklaring te komen.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde aanranding. Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer ‘op haar kontje heeft getikt’ en dat hij zich niets meer kan herinneren van wat hij heeft gezegd. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de verklaringen van aangeefster en van haar zus, die beiden hebben verklaard dat verdachte in de billen van [persoon 1] heeft geknepen. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte [persoon 1] heeft aangerand door haar in haar billen te knijpen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 14 oktober 2017 te Amsterdam door feitelijkheden [persoon 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers is hij, verdachte dicht naast die [persoon 1] gaan lopen en heeft hij die [persoon 1] onverhoeds in haar billen geknepen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

Dit vonnis betreft een zogenaamd verkort vonnis. De rechtbank zal de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring is gebaseerd uitwerken als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd van vijf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vier jaar. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, dient van de straf te worden afgetrokken. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat aan de proeftijd de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering worden verbonden en dat het toezicht en de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
8.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat er geen gronden zijn om de proeftijd op vier jaar te stellen. Dit is voor de verdachte ook onredelijk bezwarend omdat hij tijdens die proeftijd gebonden is aan Nederland en hij dus niet naar het buitenland kan.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft op intimiderende wijze een jonge vrouw lastig gevallen, door haar richting een muur te drijven en haar vervolgens in haar billen te knijpen. Hiermee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan aanranding, waarmee hij een ernstige inbreuk heeft gepleegd op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Verdachte heeft zich daarbij enkel laten leiden door zijn eigen seksuele behoefte, zonder zich te bekommeren om de gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. De rechtbank weegt daarbij mee dat het feit ’s nachts op straat in een uitgaansgebied heeft plaatsgevonden. Vrouwen moeten ’s nachts over straat en uit kunnen gaan zonder bang te hoeven zijn dat zij onzedelijk worden betast.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 13 augustus 2019, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Ook heeft de rechtbank gekeken naar de Pro Justitia rapportage van 3 januari 2018. Hieruit komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van misbruik van alcohol en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Volgens de rapporteur bestaat er een verband tussen de geconstateerde psychische problematiek en het tenlastegelegde. Als gevolg van de geconstateerde psychische problematiek kan verdachte niet goed in staat worden geacht om zijn wil geheel te bepalen. Daarom adviseert de deskundige de rechtbank, verdachte het feit licht verminderd toe te rekenen. De rechtbank neemt dit advies over en rekent verdachte het bewezenverklaarde in licht verminderde mate toe. Een klinische behandel- en begeleidingssetting is blijkens het rapport vanwege de psychische problematiek in samenhang met de intellectuele beperkingen geïndiceerd.
Daarnaast is uit het reclasseringsadvies van 12 maart 2019 gebleken dat er kan worden gesproken van een duidelijk delictpatroon omdat verdachte eerder voor zedenzaken is veroordeeld. De kans op recidive wordt, gelet op de huidige klinische setting, laag ingeschat. Die klinische setting binnen de [instelling] biedt hem namelijk de structuur en begeleiding die hij nodig heeft. Wanneer deze setting weg zou vallen, wordt de kans op terugvallen in het alcoholgebruik en daarmee de kans op recidive, ingeschat op hoog. De behandeling en het contact binnen de [instelling] verlopen goed. Verdachte heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt. De huidige klinische setting speelt daar een belangrijke rol bij. De reclassering adviseert daarom om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden zoals een opname in een zorginstelling als de [instelling] en een alcoholverbod.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf passend. Het voorwaardelijke deel dient als stok achter de deur om recidive te voorkomen. De rechtbank verbindt de bijzondere voorwaarden aan de proeftijd zoals door de reclassering geadviseerd.
De rechtbank wijkt af van de door de officier van justitie geëiste proeftijd omdat de in artikel 14b lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bedoelde gronden voor verlenging van die termijn tot vier jaar zich niet voordoen. De rechtbank acht een proeftijd van drie jaar voldoende. Verdachte verblijft inmiddels ruim anderhalf jaar in de [instelling]. Met dit vonnis kan de klinische behandeling nog drie jaar worden voortgezet. Verdachte heeft een positieve verandering laten zien tijdens zijn klinische opname. Aanwijzingen dat die trend zich niet zal voortzetten ontbreken. Onder die omstandigheden is van een ernstig vermoeden als bedoeld in artikel 14b lid 2 Sr geen sprake.
De rechtbank acht daarom een gevangenisstraf van vijf maanden passend. Van deze vijf maanden zullen er drie maanden voorwaardelijk worden opgelegd, dit met een proeftijd van drie jaar en met daaraan de bijzondere voorwaarden verbonden zoals de reclassering heeft geadviseerd. De tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht dient van die straf te worden afgetrokken.
De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie tot dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden, net als de proeftijd van vier jaar, af. De rechter kan op grond van artikel 14e Sr bij zijn uitspraak dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal plegen dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Aangezien verdachte sinds zijn klinische opname een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en de reclassering en Pro Justitia beiden hebben beredeneerd dat de kans op recidive binnen die klinische setting als laag wordt ingeschat, acht de rechtbank de gronden zoals genoemd in artikel 14e Sr niet aanwezig.
9. Vordering tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling in de zaak met parketnummer 13/669136-14
Bij de stukken bevindt zich de op 17 oktober 2017 bij de griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/669136-14, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 30 januari 2015 van de meervoudige kamer in de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vierentwintig maanden met aftrek van voorarrest, met bevel dat van deze straf twaalf maanden niet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op drie jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het geheel tenuitvoerleggen van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel, de klinische behandeling van verdachte doorkruist. Dat betekent niet dat verdachte zijn straf niet op een andere manier kan voelen. Daarom heeft zij gevorderd dat van het voorwaardelijk strafdeel een gedeelte van twee maanden wordt tenuitvoergelegd en daarbij wordt omgezet in een taakstraf van honderdtwintig uur. Op die manier kan verdachte zijn taakstraf combineren met zijn behandeling.
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat het tenuitvoerleggen van het voorwaardelijk strafdeel geen enkel doel meer dient. Verdachte houdt zich bezig met een hoop werkzaamheden bij de [instelling] en verricht daarnaast vrijwillige werkzaamheden bij de kerk. Het dient geen doel om hem nóg meer te laten werken. Subsidiair kan de proeftijd met nog een jaar worden verlengd.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd, die bij beslissing van deze rechtbank van 10 november 2016 met een jaar is verlengd, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande, aanleiding de tenuitvoerlegging van een gedeelte van twee maanden van het voorwaardelijke strafdeel te gelasten en die gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van honderdtwintig uur.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 63 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van vijf (5) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
drie (3) maandenvan deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
drie (3) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt:
Stelt de volgende
algemene voorwaarden:
Veroordeelde mag zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maken aan een strafbaar feit;
Veroordeelde moet ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
Veroordeelde moet medewerking verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Daarnaast kan de tenuitvoerlegging ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt de volgende
bijzondere voorwaarden:
Meldplicht:verdachte meldt zich uiterlijk drie dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis bij de verslavingsreclassering in zijn woongemeente (nu [naam woongemeente], Verslavingsreclassering te [plaats]). Hij blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
Opname in een zorginstelling:verdachte laat zich opnemen in de [instelling] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname is al gestart. De opname duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
Ambulante behandeling:verdachte verleent aansluitend aan de klinische opname zijn medewerking aan een ambulante vervolgbehandeling door een zorgverlener te bepalen door de reclassering. De behandeling start wanneer de reclassering dit nodig acht en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang:verdachte verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start wanneer de reclassering dit nodig acht en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
Alcoholverbod:verdachte gebruikt geen alcohol en werkt mee aan controle op dit alcoholverbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest).
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op en het bieden van steun bij de naleving van de voorwaarden.
Gelast de tenuitvoerlegging van een gedeelte van dein de zaak met parketnummer
13/669136-14bij vonnis van 30 januari 2015 opgelegde
voorwaardelijke straf. De rechtbank gelast het tenuitvoerleggen van een gedeelte van twee maanden gevangenisstraf. De rechtbank bepaalt deze gevangenisstraf van twee maanden wordt
omgezet in een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende honderdtwintig (120) uur.
Beveelt dat, wanneer verdachte die taakstraf niet naar behoren verricht, hij alsnog die gevangenisstraf van
twee maandenmoet uitzitten.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. H.J. Fehmers en A. Meester, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Mud, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 september 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]