In deze zaak heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam op 26 juli 2019 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van mr. C.W. Inden, kantonrechter te Amsterdam. Het verzoek tot wraking was ingediend door een verzoekster die betrokken was bij een arbeidsrechtelijk kort geding, met zaaknummer C/13/7790065 KK ZA 19/548. De verzoekster stelde dat de rechter niet onafhankelijk was, omdat deze tijdens de mondelinge behandeling op 3 juli 2019 nieuwe stukken had toegelaten die pas kort voor de zitting waren ingediend. Verzoekster was van mening dat dit haar procespositie had benadeeld en dat de rechter daardoor niet onpartijdig kon oordelen.
De Wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek tot wraking niet tijdig was ingediend. Verzoekster had zes dagen gewacht met het indienen van het verzoek, terwijl de feiten die tot de wraking aanleiding gaven zich tijdens de zitting van 3 juli 2019 hadden voorgedaan. De rechtbank oordeelde dat verzoekster niet had aangetoond dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. Daarom werd het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaard.
De beslissing van de Wrakingskamer werd genomen door een collegiaal orgaan bestaande uit de voorzitter en twee leden. Tegen deze beslissing staat geen voorziening open, zoals bepaald in artikel 39 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.