ECLI:NL:RBAMS:2019:7142

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2019
Publicatiedatum
27 september 2019
Zaaknummer
C/13/669155 HA/RK 19/236
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een kantonrechter in een arbeidsrechtelijk kort geding

In deze zaak heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam op 26 juli 2019 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van mr. C.W. Inden, kantonrechter te Amsterdam. Het verzoek tot wraking was ingediend door een verzoekster die betrokken was bij een arbeidsrechtelijk kort geding, met zaaknummer C/13/7790065 KK ZA 19/548. De verzoekster stelde dat de rechter niet onafhankelijk was, omdat deze tijdens de mondelinge behandeling op 3 juli 2019 nieuwe stukken had toegelaten die pas kort voor de zitting waren ingediend. Verzoekster was van mening dat dit haar procespositie had benadeeld en dat de rechter daardoor niet onpartijdig kon oordelen.

De Wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek tot wraking niet tijdig was ingediend. Verzoekster had zes dagen gewacht met het indienen van het verzoek, terwijl de feiten die tot de wraking aanleiding gaven zich tijdens de zitting van 3 juli 2019 hadden voorgedaan. De rechtbank oordeelde dat verzoekster niet had aangetoond dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. Daarom werd het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaard.

De beslissing van de Wrakingskamer werd genomen door een collegiaal orgaan bestaande uit de voorzitter en twee leden. Tegen deze beslissing staat geen voorziening open, zoals bepaald in artikel 39 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op 9 juli 2019 gedane en onder zaaknummer
C/13/669155 HA/RK 19/236 ingeschreven verzoek van:
[verzoekster],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: [ ] [gemachtigde] ),
welk verzoek strekt tot wraking van mr. C.W. Inden, kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.1. Verloop van de procedure

1.1.
De Wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • het verzoekschrift tot wraking, ingekomen ter griffie op 9 juli 2019;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 10 juli 2019 met daaraan gehecht de griffiersaantekeningen van de zitting van 3 juli 2019.
1.2.
De rechter berust niet in de wraking.
1.3.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 26 juli 2019. De rechter is verschenen. Namens verzoekster is niemand verschenen. De oproep voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek is op 22 juli 2019 naar het e‑mailadres van de gemachtigde van verzoekster verzonden. Verzoekster is derhalve behoorlijk opgeroepen. Na afloop van de mondelinge behandeling is door de Wrakingskamer direct mondeling uitspraak gedaan. Deze beslissing vormt de uitwerking daarvan.

2.De feiten

2.1.
Bij de rechter is een zaak in behandeling met zaaknummer C/13/ 7790065 KK ZA 19/548 (hierna: de hoofdzaak). De hoofzaak betreft een arbeidsrechtelijk kort geding. Verzoekster is in de hoofdzaak de gedaagde partij. Op 3 juli 2019 heeft in die zaak een mondelinge behandeling plaatsgevonden.
2.2.
De rechter heeft na afloop van de behandeling de uitspraak in de hoofdzaak bepaald op 10 juli 2019.
Door de wraking is de behandeling van de hoofdzaak geschorst.

3.De ontvankelijkheid van het verzoek

3.1.
Verzoekster heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat de eiser de avond voor de zitting omstreeks 23:00 uur nog stukken per e-mail aan de rechtbank heeft toegestuurd. Die stukken zijn door verzoekster pas in de ochtend voorafgaand aan de mondelinge behandeling op 3 juli 2019 ontvangen. Verzoekster heeft als gevolg daarvan die stukken voorafgaand aan de zitting niet kunnen doornemen. De rechter heeft echter tijdens de mondelinge behandeling besloten de stukken wel toe te laten, terwijl het gebruikelijk is nieuwe stukken minimaal 24 uur voorafgaand aan een mondelinge behandeling in te dienen.
3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechter getracht een minnelijke schikking te bereiken. Hij heeft daarbij echter te kennen gegeven hoe zijn beslissing zou luiden. Daarmee heeft de rechter de procespositie van verzoekster benadeeld, omdat de eiser onder deze omstandigheden niet meer bereid was tot een schikking.
3.3.
Als gevolg hiervan heeft verzoekster geen enkel vertrouwen dat de rechter zicht onafhankelijk heeft opgesteld.
3.4.
De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie aangevoerd dat door hem ter zitting niet is beslist dat de stukken werden toegelaten. Het is juist dat de wederpartij van verzoekster de avond voor de zitting van 3 juli 2019 stukken in het geding heeft gebracht. De gemachtigde van de eiser heeft bij pleidooi feitelijke stellingen ingenomen en daarbij naar de producties verwezen. De rechter heeft tijdens de mondelinge behandeling op 3 juli 2019 gezegd dat de beslissing of het nodig was de producties in de beslissing te betrekken, ervan afhing of die feitelijke stellingen werden weersproken. Als dat het geval zou zijn, dan zou hij bij zijn vonnis beslissen over de toelaatbaarheid van de producties. Omdat de feitelijke stellingen niet werden betwist, is de rechter op de producties niet meer teruggekomen. Wellicht had hij hier duidelijker over kunnen zijn, maar het uitblijven van een beslissing over de toelaatbaarheid van de producties levert geen vooringenomenheid op.
3.5.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft de rechter gepersisteerd bij zijn schriftelijke reactie.
3.6.
Artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat een wrakingsverzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden die tot de wraking aanleiding geven aan de verzoeker bekend zijn geworden. De door verzoekster gestelde feiten en omstandigheden hebben zich alle voorgedaan tijdens de zitting van 3 juli 2019. Het had dan ook op de weg van verzoekster gelegen om haar wrakingsverzoek meteen ter zitting in te dienen, of op zijn minst kort daarna, te meer nu het hier een kortgedingprocedure betreft. Verzoekster heeft echter zes dagen gewacht met de indiening van het wrakingsverzoek en heeft het verzoek ingediend op de avond voorafgaand aan de dag van vonniswijzing. Niet gebleken is dat deze termijnoverschrijding op enigerlei wijze verschoonbaar is geweest. Het verzoek is daarom naar het oordeel van de rechtbank niet tijdig gedaan.
3.7.
Op grond van het vorenstaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Wrakingskamer:
- verklaart verzoekster niet ontvankelijk in haar verzoek tot wraking.
Aldus gegeven door mrs. G.H. Marcus, voorzitter, en W.M.C. van den Berg en T.H. van Voorst Vader, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juli 2019.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39 lid 5 Rv geen voorziening open.