Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Verloop van de procedure
2.De gronden van het verzoek
3.De ontvankelijkheid van het verzoek
niet op voorhandaanhouding zou worden verleend en dat de rechter daarover ter zitting zou beslissen.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. J. Knol, de politierechter in een strafzaak die tegen hem aanhangig was. Het verzoek tot wraking is gedaan naar aanleiding van een veronderstelde afwijzing van een verzoek om aanhouding van de behandeling van de strafzaak. Verzoeker had op 17 juni 2019 om uitstel gevraagd, maar dit verzoek werd niet ingewilligd op basis van informatie van de officier van justitie, die stelde dat het dossier al aan verzoeker was verstrekt en dat het niet zo omvangrijk was dat meer voorbereidingstijd nodig was. Verzoeker was van mening dat de rechter niet onpartijdig was, omdat zijn verzoek om aanhouding niet op voorhand was ingewilligd en hij niet tijdig op de hoogte was gesteld van de afhandeling van zijn wrakingsverzoek.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek om aanhouding op het moment van indiening van het wrakingsverzoek nog niet was afgewezen. De rechter heeft ter zitting van 25 juni 2019 uiteindelijk besloten om de zaak aan te houden, zoals verzoeker had gevraagd. Hierdoor is de grond voor het wrakingsverzoek komen te vervallen. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen objectieve aanwijzingen waren voor een schijn van vooringenomenheid van de rechter. De rechtbank benadrukte dat wraking geen verkapt rechtsmiddel is en dat een onwelgevallige beslissing op zich geen grond voor wraking oplevert.
De beslissing werd genomen door de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam op 8 augustus 2019, waarbij de rechtbank oordeelde dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek tot wraking. Tegen deze beslissing staat geen voorziening open op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering.