ECLI:NL:RBAMS:2019:7140

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2019
Publicatiedatum
27 september 2019
Zaaknummer
C/13/669543 /HA RK 19/250
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de rechter in een strafzaak wegens vermeende schending van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid

In deze zaak heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. J. Knol, de politierechter in een strafzaak die tegen hem aanhangig was. Het verzoek tot wraking is gedaan naar aanleiding van een veronderstelde afwijzing van een verzoek om aanhouding van de behandeling van de strafzaak. Verzoeker had op 17 juni 2019 om uitstel gevraagd, maar dit verzoek werd niet ingewilligd op basis van informatie van de officier van justitie, die stelde dat het dossier al aan verzoeker was verstrekt en dat het niet zo omvangrijk was dat meer voorbereidingstijd nodig was. Verzoeker was van mening dat de rechter niet onpartijdig was, omdat zijn verzoek om aanhouding niet op voorhand was ingewilligd en hij niet tijdig op de hoogte was gesteld van de afhandeling van zijn wrakingsverzoek.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek om aanhouding op het moment van indiening van het wrakingsverzoek nog niet was afgewezen. De rechter heeft ter zitting van 25 juni 2019 uiteindelijk besloten om de zaak aan te houden, zoals verzoeker had gevraagd. Hierdoor is de grond voor het wrakingsverzoek komen te vervallen. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen objectieve aanwijzingen waren voor een schijn van vooringenomenheid van de rechter. De rechtbank benadrukte dat wraking geen verkapt rechtsmiddel is en dat een onwelgevallige beslissing op zich geen grond voor wraking oplevert.

De beslissing werd genomen door de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam op 8 augustus 2019, waarbij de rechtbank oordeelde dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek tot wraking. Tegen deze beslissing staat geen voorziening open op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het bij e-mail van 24 juni 2019 gedane en onder rekestnummer
C/13/669543 /HA RK 19/250 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. J. Knol, politierechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

De feiten:
Bij de rechtbank is een strafzaak tegen verzoeker aanhangig. De zaak stond bij de rechter gepland op de zitting van 25 juni 2019.
Bij e-mail van 17 juni 2019 heeft verzoeker om aanhouding verzocht van de behandeling van zijn strafzaak.
Bij e-mail van 20 juni 2019 heeft een medewerkster van de Verkeerstoren verzoeker het volgende medegedeeld: “Naar aanleiding van uw verzoek tot uitstel kan ik u mededelen dat uw verzoek niet op voorhand zal worden ingewilligd. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat ik van de Officier van Justitie heb begrepen dat het dossier aan u is verstrekt en volgens haar het dossier niet van dermate grootte is dat u niet voldoende voorbereidingstijd zou hebben. Ter zitting zal er door de Politierechter een definitieve beslissing worden genomen op uw verzoek.”
Bij e-mail van 24 juni 2019, gericht aan de afdeling strafrecht, heeft verzoeker een verzoek tot wraking van de rechter gedaan.
Dit verzoek is niet tijdig verwerkt, waarna de rechter op de zitting van 25 juni 2019 het verzoek om aanhouding heeft gehonoreerd.
Bij e-mail van 1 juli 2019 heeft verzoeker de Wrakingskamer bericht dat hij nog geen reactie had ontvangen op zijn verzoek tot wraking.
Bij e-mail van 4 juli 2019 heeft de algemeen secretaris van de Wrakingskamer gereageerd op de e-mail van verzoeker van 1 juli 2019.
Verzoeker heeft daarop bij e-mail van 15 juli 2019 medegedeeld zijn verzoek tot wraking te handhaven.

2.De gronden van het verzoek

2.1
Verzoeker heeft het volgende aan het verzoek en de handhaving daarvan ten grondslag gelegd. De reden om de rechter te willen wraken, is gelegen in het feit dat verzoeker de rechtbank om uitstel heeft verzocht. Dat verzoek werd niet toegewezen met als reden dat de officier van justitie van mening was dat verzoeker al een kopie van het dossier had en het geen omvangrijke zaak was. Daar komt nog bij dat verzoeker op 24 juni 2019 een verzoek tot wraking heeft gedaan, welk verzoek om onduidelijke redenen niet tijdig bij de juiste persoon terecht kwam, terwijl op 25 juni 2019 door de rechter alsnog uitstel is verleend. Verzoeker heeft begrepen dat door het indienen van een verzoek tot wraking de procedure wordt stilgelegd, totdat op het verzoek is beslist. Het uitstel is dus wat hem betreft op niet correcte wijze verleend. Verzoeker is ook nog niet officieel op de hoogte gebracht van het een en ander. Dat zou wat hem betreft moeten leiden tot het seponeren van de hele zaak, omdat de rechtbank zich niet aan haar eigen regels heeft gehouden. Dit riekt volgens verzoeker naar gefoefel, en geeft verzoeker het gevoel dat er van onafhankelijkheid van de rechtbank geen sprake is. Verzoeker handhaaft zijn verzoek tot wraking.

3.De ontvankelijkheid van het verzoek

3.1
Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv.) kan elk van de rechters die een zaak behandelen, door een partij worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn/haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees dat de rechter niet onpartijdig is dan wel een vooringenomenheid koestert, objectief gerechtvaardigd is.
3.2
De kern van het verzoek tot wraking is gelegen in de door verzoeker veronderstelde afwijzing van een verzoek om aanhouding op basis van informatie van de officier van justitie dat het dossier al aan verzoeker was verstrekt en het dossier niet zo omvangrijk was dat een langere voorbereiding nodig zou zijn.
3.3
De Wrakingskamer stelt vast dat het door verzoeker gedane verzoek om aanhouding op het moment van indiening van het wrakingsverzoek nog niet was afgewezen. Hem was immers medegedeeld dat
niet op voorhandaanhouding zou worden verleend en dat de rechter daarover ter zitting zou beslissen.
3.4
De rechter heeft ter zitting van 25 juni 2019 beslist dat de zaak zal worden aangehouden, zoals verzoeker vroeg. Daarmee is deze grond aan het wrakingsverzoek komen te ontvallen. Om deze reden dient verzoeker in zijn verzoek tot wraking niet-ontvankelijk te worden verklaard. Overigens zou een onwelgevallige beslissing op zich ook geen grond voor wraking opleveren; wraking is geen verkapt rechtsmiddel (ECLI:NL:HR:2018:14130). Wraking van de hele rechtbank is niet mogelijk. Wraking kan zich immers slechts richten tot de rechter die een zaak behandelt.
3.5
Dat de indiening van het verzoek, door een omissie niet heeft geleid tot schorsing van de behandeling van 25 juni 2019 is ongelukkig, maar geeft nog geen schijn van vooringenomenheid van de rechter.
3.6
Voor een mondelinge behandeling van het verzoek bestaat geen aanleiding. Het in artikel 515 Sv. als vanzelfsprekend opgenomen recht op hoor en wederhoor is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek. Aan dat onderzoek komt de rechtbank niet toe omdat het verzoek aanstonds niet-ontvankelijk wordt verklaard.
4. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De rechtbank:
 verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking.
Aldus gegeven door mrs. A.W.J. Ros, voorzitter, M.V. Ulrici en K.A. Brunner, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 augustus 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.