ECLI:NL:RBAMS:2019:7061

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2019
Publicatiedatum
26 september 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4646
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen sluiting van een winkel na aantreffen van gestolen en vermoedelijk omgekatte motorblokken

Op 26 september 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, de exploitant van een scooter- en bromfietsenwinkel, een voorlopige voorziening vroeg tegen de sluiting van zijn winkel. De burgemeester van Amsterdam had op 27 augustus 2019 besloten de winkel te sluiten na het aantreffen van veertien gestolen en vier vermoedelijk omgekatte motorblokken tijdens een politieonderzoek op 2 juli 2019. Verzoeker maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg om een voorlopige voorziening, omdat hij stelde dat hij niet betrokken was bij de illegale handel en dat de sluiting disproportioneel was.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de sluiting van de winkel gerechtvaardigd was op basis van artikel 2.10 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV), die sluiting toestaat bij het aantreffen van gestolen goederen. De rechter benadrukte dat de sluiting niet bedoeld was als straf voor de exploitant, maar als maatregel ter bescherming van de openbare orde. Ondanks de door verzoeker genomen maatregelen, zoals het ontslaan van een medewerker en het aansluiten bij het Digitaal Opkopers Register, bleef de rechter van mening dat de sluiting noodzakelijk was om verdere schending van de openbare orde te voorkomen.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen had. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/4646

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 september 2019 in de zaak tussen

[verzoeker] , te Amsterdam, verzoeker

(gemachtigde: mr. R. Timmers),
en

de burgemeester van Amsterdam, verweerder

(gemachtigden: mr. N. Monincx en S. Sarikaya).

Procesverloop

Met het besluit van 27 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de sluiting bevolen van [verzoeker] , gevestigd in het pand aan [adres] in Amsterdam, voor onbepaalde tijd met ingang van 30 augustus 2019.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2019. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Aanleiding van deze procedure
2.1.
Verzoeker exploiteert de winkel [verzoeker] , in de vorm van een eenmanszaak, in het pand aan [adres] in Amsterdam (hierna: de winkel). Naar aanleiding van een anonieme melding over heling is er op 2 juli 2019 een onderzoek naar de winkel gestart. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in de politierapportage van 11 juli 2019. Hierin staat onder meer dat er op 2 juli 2019 in de kelder van de winkel veertien gestolen en vier vermoedelijk omgekatte (van scooters afkomstige) motorblokken zijn aangetroffen. Daarnaast is gebleken dat verzoeker zich niet bij het Digitaal Opkopers Register (DOR) had aangesloten, terwijl hij dit wel verplicht is, en zijn er milieuovertredingen geconstateerd.
2.2.
Naar aanleiding van deze bevindingen heeft verweerder met het bestreden besluit op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 (APV) bevolen om de winkel met ingang van 30 augustus 2019 voor onbepaalde tijd te sluiten (hierna: de sluiting). Verweerder heeft dit - samengevat - als volgt gemotiveerd. In de winkel is een grote hoeveelheid gestolen goederen aangetroffen die in direct verband staan met de bedrijfsvoering van de winkel. Dit terwijl verzoeker als ondernemer een grote verantwoordelijkheid heeft om te voorkomen dat gestolen goederen worden verhandeld of dat dergelijk handelen wordt gefaciliteerd. Misdrijven waarmee goederen worden verworven, hebben een grote impact op slachtoffers en tasten de openbare orde aan. Met de sluiting wordt beoogd een einde te maken aan de met de openbare orde strijdige situatie, in die zin dat het faciliteren van het doorverkopen van gestolen goederen een ondermijnend effect heeft op de samenleving en dat voorkomen dient te worden dat de winkel in de toekomst een rol kan blijven spelen bij dergelijke activiteiten. Het voorkomen van ernstig gevaar voor de openbare orde weegt daarbij zwaarder dan verzoekers individuele belang.
2.3.
Op 30 augustus 2019 is de winkel feitelijk gesloten.
Standpunt verzoeker
3. Verzoeker voert aan dat verweerder ten onrechte tot sluiting is overgegaan. Hij stelt hiertoe het volgende. Van de aan- of verkoop van gestolen motorblokken vanuit de winkel is geen sprake geweest. Een voormalig medewerker heeft bekend dat de aangetroffen motorblokken van hem waren en dat hij deze korte tijd in de kelder van de winkel had opgeslagen zonder dat verzoeker dit wist. Verzoeker heeft hier niets mee te maken. De motorblokken zijn buiten de winkel om aangekocht. Van een loop naar de winkel of bekendheid of betrokkenheid van de winkel bij illegale handel is dus geen sprake. Bovendien heeft verzoeker direct maatregelen getroffen. Zo heeft hij de betreffende medewerker op staande voet ontslagen en heeft hij zich alsnog aangesloten bij het DOR. Een soortgelijk incident zal zich in de toekomst dus niet meer voordoen. Zeker gezien de maatregelen, die vóór de feitelijke sluiting zijn getroffen, is sluiting van de winkel ter herstel of bescherming van de openbare orde niet (meer) noodzakelijk. Een sluiting voor onbepaalde tijd is dan ook disproportioneel en bestraffend van aard, temeer nu deze sluiting hem financieel hard raakt en ontbinding dreigt van de huurovereenkomst van het pand waarin de winkel is gevestigd.
Oordeel voorzieningenrechter
4.1.1.
Verweerder heeft de sluiting gebaseerd op artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV. Volgens deze bepaling kan verweerder de sluiting bevelen van een voor publiek toegankelijk gebouw, inrichting of ruimte als daar door misdrijf verkregen zaken, zoals gestolen spullen, bewaard of verborgen zijn dan wel zijn verworven of overgedragen. Deze bepaling houdt verband met artikel 174, tweede lid, van de Gemeentewet, waarin is bepaald dat verweerder bevoegd is bij de uitoefening van het toezicht op de voor het publiek openstaande gebouwen, bevelen te geven die met het oog op de bescherming van veiligheid en gezondheid nodig zijn. Dat betekent dat voor een bevel tot sluiting voldoende is dat wordt gevreesd voor een ernstig gevaar voor of verstoring van de openbare orde.
4.1.2.
Uit het beleid [1] van verweerder volgt dat bij een sluitingsgrond uit artikel 2.10, eerste lid, van de APV direct, zonder voorafgaande waarschuwing, tot sluiting voor onbepaalde tijd wordt overgegaan. Ook volgt hieruit dat verwijtbaarheid van de exploitant bij een dergelijke sluiting geen rol speelt, omdat zo’n sluiting gericht is op het herstel van de openbare orde en niet op bestraffing van de exploitant. [2]
4.2.
Niet in geschil is dat er op 2 juli 2019 in de winkel veertien gestolen en vier vermoedelijk omgekatte motorblokken zijn aangetroffen. Alleen al vanwege het aantreffen van dit grote aantal gestolen goederen heeft verweerder kunnen concluderen dat het geopend blijven van de winkel een ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde. Verweerder was dus bevoegd om de winkel, conform het beleid, direct en voor onbepaalde tijd te sluiten.
4.3.
Met verweerder is de voorzieningenrechter namelijk van oordeel dat het faciliteren van het doorverkopen van gestolen goederen een ondermijnend effect heeft op de samenleving en dat met de sluiting wordt geprobeerd te voorkomen dat de winkel in de toekomst een rol blijft spelen bij dergelijke activiteiten. Dat verzoeker al vóór de feitelijke sluiting de nodige maatregelen heeft getroffen, laat deze openbare orde schending - en daarmee de noodzaak van herstel - onverlet. Door de sluiting wordt aan de omgeving het signaal afgegeven dat men bij de winkel niet (langer) terecht kan voor activiteiten die te maken hebben met heling. Benadrukt wordt dat de sluiting een herstelsanctie betreft en ziet op de winkel/het pand en niet op verzoeker als exploitant. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoeker dit mogelijk anders ervaart.
4.4.
Vanwege de openbare orde schending en het doel van de sluiting heeft verweerder het belang dat gediend is met handhavend optreden zwaarder mogen laten wegen dan het belang van verzoeker bij het geopend blijven van de winkel. Het door verzoeker gestelde financiële belang en belang bij het voortbestaan van zijn huurovereenkomst zijn daarbij niet aan te merken als bijzondere omstandigheden op basis waarvan verweerder in afwijking van zijn beleid van handhaving had moeten afzien. Daarbij wordt opgemerkt dat het al dan niet ontbreken van verwijtbaarheid aan de zijde van verzoeker, de reeds getroffen maatregelen en de benodigde duur van de sluiting aan de orde kunnen komen bij een eventueel door verzoeker in te dienen heropeningsverzoek. [3]
4.5.
Gelet op het voorgaande heeft het bezwaar van verzoeker bij deze stand van zaken geen redelijke kans van slagen, waardoor er geen aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het door verzoeker betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.A. Lemmens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
26 september 2019.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zoals neergelegd in de Notitie inzake het sluitings- en heropeningsbeleid met betrekking tot artikel 13b van de Opiumwet en artikel 2.7 (thans artikel 2.10) van de Algemene Plaatselijke Verordening van 21 april 2005.
2.Zie ook de toelichting bij artikel 2.10 van de APV.
3.Dit volgt ook uit het beleid van verweerder en uit de toelichting bij artikel 2.10 van de APV.