ECLI:NL:RBAMS:2019:7045

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2019
Publicatiedatum
25 september 2019
Zaaknummer
13/701258-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en bezit van harddrugs met betrekking tot cocaïne en heroïne

Op 5 september 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk verkopen en aanwezig hebben van harddrugs, specifiek cocaïne en heroïne. De zaak kwam voort uit observaties door de politie van een woning in Amsterdam, waar verdachte woonde. Gedurende een periode van observatie van 18 maart 2019 tot en met 15 mei 2019, werd vastgesteld dat er regelmatig bezoekers met een 'junkachtig' uiterlijk de woning betreden. Op 15 mei 2019 vond de politie tijdens een doorzoeking in de woning een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs. De officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, vorderde een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en opname in een zorginstelling. De verdediging pleitte voor een kortere straf, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die al jarenlang met verslavingen worstelt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf op van 10 maanden, met 4 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren. Tevens werden er bijzondere voorwaarden aan de straf verbonden, waaronder een verplichting tot behandeling voor haar verslaving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/701258-19 (Promis)
Datum uitspraak: 5 september 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1959,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] , [plaats 1] ,
gedetineerd in [adres detentie] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 augustus 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.M. van den Berg en van wat verdachte en haar raadsman mr. E.G.S. Roethof naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 mei 2017 tot en met 15 mei 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft verkocht of afgeleverd of verstrekt (aan [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of een of meer onbekend gebleven personen) of vervoerd (ongeveer) een of meer onbekend gebleven hoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
zij op of omstreeks 15 mei 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 12, althans een of meer wikkel(s) cocaïne en/of 2, althans een wikkel(s) heroïne (van in totaal 0,21 gram heroïne) en/of 8, althans een of meer bolletje(s) cocaïne (van in totaal 2,31 gram cocaïne) en/of 8, althans een of meer bolletje(s) heroïne en/of 2 gram heroïne en/of een potje met 6,28 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van (een) materia(a)l(en) bevattende heroïne en/of cocaïne, in elk geval (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.

3.Voorvragen

3.1.
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van feit 1 partieel nietig dient te worden verklaard. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het bestanddeel ‘een of meer onbekend gebleven personen’ onvoldoende feitelijk is, zodat het voor verdachte onmogelijk wordt zich tegen dit onderdeel van de beschuldiging te verdedigen.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Nu het bestanddeel ‘een of meer onbekende gebleven personen’ op meerdere plekken in het dossier terugkeert, blijkt uit de inhoud van het dossier voldoende waartegen verdachte zich moet verdedigen. Verdachte heeft hieromtrent kunnen verklaren en zijn verdediging kunnen voeren. Het verweer wordt verworpen.
3.2.
Overige voorvragen
Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feiten en omstandigheden
In de periode van 18 maart 2019 tot en met 15 mei 2019 werd een woning aan de [adres 1] te [plaats 1] door de politie geobserveerd. Deze woning bleek op naam van verdachte te staan. Tijdens de observaties zagen de verbalisanten regelmatig verschillende personen de woning betreden. Zij verbleven hier meestal slechts enkele minuten om vervolgens weer te vertrekken. Op 15 mei 2019 vonden er tussen 15:00 uur en 19:00 uur meer dan tien van zulke bezoeken plaats. Een aantal van deze personen had volgens de verbalisanten een ‘junkachtig’ uiterlijk. De verbalisanten zijn de woning vervolgens binnengetreden en tijdens de doorzoeking is in de slaapkamer onder andere een hoeveelheid harddrugs aangetroffen.
4.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van het eerste feit wijst de officier van justitie op de verschillende observaties van de politie en de getuigenverklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] . Deze getuigen hebben verklaard dat zij al langere tijd drugs kochten van verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij geen drugs verkocht, dat er vaak een groepje van ongeveer vijf vrienden over de vloer kwam om gezamenlijk drugs te gebruiken en dat zij de getuigen [persoon 1] en [persoon 2] niet kent. De officier van justitie acht deze verklaring onaannemelijk, nu dit niet overeenkomt met de observaties van de verbalisanten en verdachte geen duidelijke verklaring heeft afgelegd over wat [persoon 1] en [persoon 2] in haar huis deden. Daar komt bij dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat haar drugsverslaving 20 euro per dag kostte en dat zij slechts 50 euro leefgeld per week ontving. Volgens de officier van justitie kan het dan ook niet anders dat verdachte drugs verkocht om zo haar eigen verslaving te bekostigen. De officier van justitie acht bij de bewezenverklaring een periode van 2 maanden aannemelijk, aangezien slechts één getuige heeft verklaard dat hij al 2 jaar van verdachte kocht en verdachte pas sinds januari 2018 woonachtig is aan de [adres 1] .
4.3.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het eerste feit heeft raadsman vrijspraak bepleit. Hij wijst hierbij op de beslissing van de rechtbank tot afwijzing van het verzoek om de getuigen [persoon 1] en [persoon 2] te horen. Gelet op artikel 6 EVRM brengt die beslissing volgens de raadsman met zich dat de eerder afgelegde verklaringen van die getuigen niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Het tweede feit kan volgens de raadsman worden bewezen, nu verdachte heeft bekend dat ze de harddrugs voorhanden heeft gehad.
4.4.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat de verklaringen van getuigen [persoon 1] en [persoon 2] niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt overweegt de rechtbank als volgt.
De raadsman heeft anderhalve dag voor de terechtzitting het Openbaar Ministerie verzocht om de getuigen op te roepen. Ter terechtzitting heeft hij dit verzoek herhaald, nadat het Openbaar Ministerie het had afgewezen. De rechtbank toetst het verzoek derhalve aan het noodzakelijkheidscriterium en komt tot de conclusie dat de noodzaak tot het horen van de getuigen niet aannemelijk is gemaakt. Er zijn geen aanknopingspunten die maken dat de verklaringen van getuigen [persoon 1] en [persoon 2] onbetrouwbaar, onvolledig of inconsistent zijn. De verdediging heeft hier overigens niets toe aangevoerd. Ook al zou het verzoek aan het verdedigingsbelang worden getoetst, dan nog is dit verdedigingsbelang onvoldoende onderbouwd dan wel aannemelijk gemaakt. Het verweer wordt verworpen, zodat de verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] voor het bewijs kunnen worden gebruikt.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage 1 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 18 maart 2019 tot en met 15 mei 2019 te Amsterdam, opzettelijk heeft verkocht en verstrekt aan [persoon 1] en [persoon 2] en onbekend gebleven personen hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en heroïne;
2.
op 15 mei 2019 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 1 wikkel van een materiaal bevattende cocaïne en wikkels van een materiaal bevattende heroïne en 8 bolletjes van in totaal 2,31 gram van een materiaal bevattende cocaïne en een potje met 6,28 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd hieraan de door Reclassering Inforsa in haar advies van 22 juli 2019 geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden, te weten een meldplicht, een opname in een zorginstelling, een ambulante behandelplicht, een verplichting tot begeleid wonen of maatschappelijke opvang en het verplicht meewerken aan middelencontrole.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel niet langer is dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht met oplegging van de bijzondere voorwaarden uit het reclasseringsrapport, nu de persoonlijke omstandigheden van verdachte hiertoe aanleiding geven. Het strafblad van verdachte kan niet in negatieve zin worden meegewogen, nu verdachte bij eerdere veroordelingen nooit de kans heeft gehad om van haar verslavingen af te komen.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne en in heroïne. Daarnaast heeft zij van diezelfde harddrugs een behoorlijke hoeveelheid aanwezig gehad. Harddrugsgebruik is schadelijk voor de gezondheid van de gebruikers en daarmee voor de volksgezondheid als geheel. De handel in harddrugs brengt bovendien allerlei andere vormen van criminaliteit met zich mee. Het handelen in en het bezit van harddrugs dient dan ook krachtig te worden bestreden.
De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële
Documentatie d.d. 12 juli 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld
voor het plegen van soortgelijke feiten en weegt dat in het nadeel van verdachte mee.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het adviesrapport van Reclassering Nederland van 22 juli 2019. Uit dit rapport blijkt – kort gezegd – het volgende. Er is bij verdachte sprake van een jarenlange verslaving aan heroïne en cocaïne. Op twintigjarige leeftijd is het harddrugsgebruik ontstaan. Verdachte is nu zestig jaar oud. Verdachte lijkt de ernst van haar verslavingsproblematiek niet te beseffen en ze onderschat risico’s. Haar middelenproblematiek vormt een grote criminogene factor. Een klinische opname aansluitend aan haar detentie is dan ook geïndiceerd. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen, te weten een meldplicht, een opname in een zorginstelling, een ambulante behandelplicht, een verplichting tot begeleid wonen of maatschappelijke opvang en het verplicht meewerken aan middelencontrole. De officier van justitie heeft ter terechtzitting toegelicht dat zij verwacht dat er binnen een aantal dagen na de terechtzitting plaats zal zijn voor verdachte in een passende kliniek.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden noodzakelijk. De door de officier van justitie gevorderde straf doet naar
het oordeel van de rechtbank voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de
persoon van verdachte.
De rechtbank ziet in al het voorgaande ook aanleiding om aan de gestelde algemene en bijzondere voorwaarden een proeftijd van drie jaren te verbinden.

9.Beslag

Onder verdachte is geld en een telefoon in beslaggenomen. De beslaglijst is opgenomen in bijlage 2, die aan dit vonnis is gehecht en als hier ingevoegd geldt.
9.1.
Verbeurdverklaring
Het onder nummers 1, 2 en 3 inbeslaggenomen en niet teruggegeven geld, te weten in totaal
€ 705,-, dat aan verdachte toebehoort, wordt verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien het aannemelijk is geworden dat dat geld geheel of grotendeels uit de baten van het onder 1 bewezengeachte is verkregen.
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven Lenovo telefoon met goednummer 5751513 (niet vermeld op de beslaglijst), waarvan geen eigenaar bekend is, wordt verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien het aannemelijk is geworden dat met behulp van deze telefoon het onder 1 bewezen geachte is begaan.
9.2.
Bewaren ten behoeve van de rechthebbende
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven Nokia telefoon met goednummer 5751514 (niet vermeld op de beslaglijst) wordt bewaard ten behoeve van de vooralsnog onbekend gebleven rechthebbende.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Inforsa, [adres 2] , [plaats 2] , zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
- opname in een zorginstelling
Veroordeelde wordt verplicht zich op te laten opnemen voor de duur van maximaal negen maanden in een forensische psychiatrische/verslavingsinstelling, DD-Kliniek of soortgelijke intramurale instelling ten behoeve van diagnostiek en behandeling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- ambulante behandeling
Veroordeelde wordt aansluiten aan haar klinische behandeling verplicht mee te werken aan ambulante behandeling bij Inforsa of een soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven. Het zorgaanbod is beschikbaar en duurt zolang als de reclassering dit nodig acht;
- begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft in een 24-uurs voorziening of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering en wordt verplicht zich te houden aan het
(dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, als en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld;
- meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak en hoe lang veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart verbeurd: de nummers 1, 2 en 3 van de beslaglijst en goednummer 5751513 (niet vermeld op de beslaglijst).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van: goednummer 5751514 (niet vermeld op de beslaglijst).
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. C.A. van Dijk en M. Lambregts, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 september 2019.
[...]

3.[...]

[...]