ECLI:NL:RBAMS:2019:7042

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2019
Publicatiedatum
25 september 2019
Zaaknummer
13/024160-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaaldelijke ernstige seksuele handelingen gepleegd door een oom bij zijn minderjarige nichtje

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 september 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die herhaaldelijk ernstige seksuele handelingen heeft verricht bij zijn minderjarige nichtje. De verdachte, geboren in 1989, heeft in de periode van 1 oktober 2016 tot en met 15 januari 2019 in Amsterdam handelingen gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, dat op het moment van de feiten nog geen twaalf jaar oud was. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.J. de Graaf, en de verdediging door mr. M.D. Rijnsburger. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is om kennis te nemen van de zaak. De verdachte heeft de tenlastelegging grotendeels bekend, maar is vrijgesproken van de handeling die betrekking heeft op de anus wegens onvoldoende bewijs.

De rechtbank heeft de bewezenverklaring gebaseerd op de bekennende verklaring van de verdachte en andere bewijsmiddelen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezen verklaarde feit strafbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 540 dagen geëist, waarvan 343 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van vijf jaar en bijzondere voorwaarden. De verdediging heeft verzocht om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk zou zijn aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

De rechtbank heeft de eis van de officier van justitie gevolgd, met uitzondering van de proeftijd, die is vastgesteld op drie jaar. Daarnaast heeft de rechtbank een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van € 6.095,66, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot het betalen van deze schadevergoeding en heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en opname in een zorginstelling. Het vonnis is uitgesproken op 5 september 2019 door de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/024160-19
Datum uitspraak: 5 september 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag ] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres]
,
verblijvende in [naam kliniek 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 augustus 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. W.J. de Graaf, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.D. Rijnsburger, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode vanaf 1 oktober 2016 tot en met 15 januari 2019 te Amsterdam, een of meermalen met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het bij haar borsten en/of haar billen aanraken en/of masseren van haar onderbuik en/of billen en/of aanraken van haar vagina en/of met een of meer vinger(s) tussen haar schaamlippen bewegen en/of met een vinger in haar anus gaan.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte, het tenlastegelegde bewezen. Uitsluitend voor de tenlastegelegde handeling die betrekking heeft op de anus, wordt verdachte vrijgesproken. Voor dat onderdeel is onvoldoende wettig bewijs.
4.1.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht aldus bewezen dat verdachte in de periode vanaf 1 oktober 2017 tot en met 15 januari 2019 te Amsterdam, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het bij haar borsten en haar billen aanraken en/of masseren van haar onderbuik en/of billen en het aanraken van haar vagina en het met vingers tussen haar schaamlippen bewegen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezengeachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezengeachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 540 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 343 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaar. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd hieraan de door Reclassering Inforsa in haar advies van 23 april 2019 geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden, te weten een meldplicht, een verplichte opname in een zorginstelling, een ambulante behandeling en een contactverbod.
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Ten aanzien van het voorwaardelijke deel heeft de raadsman verzocht de termijn van klinische opname te maximeren op 6 maanden.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft herhaaldelijk ernstige seksuele handelingen verricht bij zijn destijds zeer jeugdige nichtje [slachtoffer] , mede bestaande uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. De rechtbank gaat ervan uit dat dat binnendringen op in ieder geval drie momenten is gebeurd, waarbij verdachte [slachtoffer] bij en tussen haar schaamlippen heeft betast en over de clitoris heeft gewreven. Daarnaast heeft verdachte [slachtoffer] meerdere malen aangeraakt of gestreeld bij en rondom haar billen, borsten en onderbuik. Volgens verdachte waren dat massages waarvan hij desgevraagd verklaarde dat die bij hem “prikkels” teweegbrachten. Dit alles vond plaats in een periode van ongeveer anderhalf jaar (vanaf oktober 2017 tot en met januari 2019), terwijl [slachtoffer] – bij het eerste bewezenverklaarde voorval – net de leeftijd van acht jaren had bereikt. Met deze handelingen heeft verdachte zijn seksuele lustgevoelens willen bevredigen, ten koste van zijn minderjarige nichtje. De gelegenheid daartoe creëerde verdachte voor zichzelf door op grove wijze misbruik te maken van het vertrouwen dat in hem als familielid werd gesteld, nota bene als oom op wie [slachtoffer] bijzonder was gesteld. Juist in een omgeving waarin [slachtoffer] veilig zou moeten zijn, in haar eigen huis en in het bijzijn van haar oom, heeft het misbruik plaatsgevonden. Als gevolg van dat misbruik zijn de lichamelijke en psychische integriteit van [slachtoffer] aangetast. Zo is bij [slachtoffer] een posttraumatische stressstoornis vastgesteld en ondergaat zij een traumabehandeling. Ook zijn de familieverhoudingen verstoord als gevolg van verdachtes handelen.
Op grond van dit alles zou – nog zonder rekening te houden met strafverzwarende omstandigheden – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vierentwintig maanden als uitgangspunt genomen kunnen worden, zoals die is terug te vinden in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) met betrekking tot verkrachting. Daar staat echter het volgende tegenover.
De voorlopige hechtenis van verdachte is reeds voor de inhoudelijke behandeling van de strafzaak – te weten met ingang van 12 augustus jl. – voorwaardelijk geschorst. In het psychologisch rapport van 9 april 2019 wordt geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens in de zin van een ongespecificeerde parafiele stoornis. Geadviseerd wordt verdachte verminderd ontoerekeningsvatbaar te achten, welk advies de rechtbank volgt. Daarnaast adviseert de rapporteur een klinische behandeling voor verdachte. Opname in een kliniek was ook één van de voorwaarden voor schorsing van de voorlopige hechtenis. Aansluitend op de schorsing van de voorlopige hechtenis is verdachte ook gestart met de geadviseerde klinische behandeling, waarvoor verdachte heeft gezegd gemotiveerd te zijn. De rechtbank acht onvoorwaardelijke detentie volgend op die klinische behandeling, die op dit moment voortduurt, niet wenselijk. Het – hopelijk – positieve resultaat van de behandeling zou mogelijk teniet worden gedaan als na de behandeling onvoorwaardelijke detentie volgt. Verder weegt de rechtbank mee dat geen sprake is geweest van geslachtsgemeenschap, noch van orale seksuele handelingen. Bij de bewezenverklaarde gedragingen is ook geen geweld toegepast. Tot slot gaat het, in ieder geval op school, goed met [slachtoffer] .
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de straf die de officier van justitie heeft geëist past bij de voorgaande overwegingen. De rechtbank zal de eis daarom volgen, met uitzondering van de geëiste proeftijd van vijf jaren. Naar het oordeel van de rechtbank is een proeftijd van drie jaren voldoende ter voorkoming van nieuwe (vergelijkbare) strafbare feiten, gelet op de klinische behandeling en de overige bijzondere voorwaarden.

9.Ten aanzien van benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 619,59 aan materiële schadevergoeding en
€ 8.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering in zijn geheel wordt toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
9.3.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het materiële deel van de vordering stelt de raadsman zich op het standpunt dat het verzoek tot het vergoeden van de drie bedden en twee matrassen niet kan worden toegewezen, nu er geen causaal verband bestaat tussen het strafbare feit en de gestelde schade. Dit geldt volgens de raadsman ook voor de reis- en parkeerkosten die gemaakt zijn van en naar de rechtbank voor de getuigenverhoren bij de rechter-commissaris. Voor zover de vergoeding van die reiskosten niet afstuit op het causaal verband, is de raadsman van mening dat de gevorderde reiskosten te hoog zijn en dat hoogstens de standaardvergoeding kan worden toegekend.
Ten aanzien van het immateriële deel heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu dit deel al is gecompenseerd door het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering ten aanzien van het immateriële deel te matigen.
Gelet op de beperkt financiële positie van verdachte en de intensieve behandeling die hem te wachten staat, heeft de raadsman verzocht om aan verdachte geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen, dan wel te bepalen dat de vervangende hechtenis behorend bij die schadevergoedingsmaatregel wordt gelimiteerd tot één dag.
9.4.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Ten aanzien van de kosten van de drie nieuwe bedden en twee nieuwe matrassen is de rechtbank van oordeel dat er geen causaal verband bestaat tussen de gevorderde schade en het door verdachte gepleegde strafbare feit. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van deze kosten afwijzen. De rechtbank wijst de gevorderde reis- en parkeerkosten toe, met uitzondering van de reis-en parkeerkosten die gemaakt zijn in verband met het bezoek aan de rechtbank voor de getuigenverhoren bij de rechter-commissaris, nu ter terechtzitting is gebleken dat voor deze kosten een vergoeding is verstrekt.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 95,66 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2017.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 6.000,-. De vordering zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Conclusie
De rechtbank wijst de vordering toe tot een bedrag van € 6.095,66. Ten aanzien van het restant aan gevorderde immateriële schade, zijnde een bedrag van € 2.000,00, wordt de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard. De vordering wordt voor het overige afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 6.095,66.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 244 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 540 (vijfhonderdveertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
343 (driehonderd drieënveertig) dagen, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- meldplicht bij reclassering (na afspraak)
Veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
- opname in een zorginstelling
Veroordeelde laat zich opnemen in [naam kliniek 1] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door IFZ, indicatiestelling forensische zorg, de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt maximaal 6 maanden. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door De Waag [plaats] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na het afronden van het klinische traject. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met het slachtoffer, [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , en de directe familie van het slachtoffer, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
Geeft aan genoemde instellingen opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] af voor zover deze ziet op de posten ten aanzien van de drie bedden en twee matrassen.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 6.095,66 (zegge zesduizend vijfennegentig euro en zesenzestig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 1 oktober 2017, tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit € 95,66 materiële schade en € 6.000 immateriële schade.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer] voornoemd het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer] , te betalen de som van € 6.095,66 (zegge zesduizend vijfennegentig euro en zesenzestig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 1 oktober 2017, tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 65 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. C.A. van Dijk en M. Lambregts, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 september 2019.