ECLI:NL:RBAMS:2019:6995

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 september 2019
Publicatiedatum
24 september 2019
Zaaknummer
13/684094-19 + 13/654039-18 en 13/257291 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van kleding en levensmiddelen met ISD-maatregel en afwijzing TUL

Op 20 september 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van broeken en levensmiddelen. De verdachte, geboren in 1990 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers waren aangebracht, gevoegd behandeld. De tenlastelegging omvatte onder andere winkeldiefstal bij H&M en Deen, en diefstal met geweld. De officier van justitie stelde dat de feiten bewezen konden worden, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank oordeelde dat de diefstal bij H&M en Deen bewezen was, maar sprak de verdachte vrij van de diefstal met geweld. De rechtbank legde een ISD-maatregel op voor de duur van één jaar zonder aftrek van voorarrest, met als doel de verslavingsproblematiek van de verdachte aan te pakken en zijn repatriëring naar Italië te bevorderen. De rechtbank weigerde de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling, omdat de ISD-maatregel een snellere start van de behandeling mogelijk maakte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/684094-19, 13/654039-18 en 13/257291-17 (tul)
Datum uitspraak: 20 september 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres] .

1.Onderzoek op de zitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 september 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van wat de officier van justitie, mr. A. Kerkhoff, en verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. van den Berg naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
Zaak A (13/684094-19)
1. Diefstal van broeken van H&M op 27 mei 2019;
2. Diefstal van shampoo en koffie bij Deen op 4 juni 2019.
Zaak B (13/654039-18)
Primair: medeplegen van diefstal met geweld door bedreiging met een mes op 5 april 2018, gepleegd tegen [aangever 1] en/of [aangever 2] ;
Subsidiair: de medeplichtigheid aan die diefstal met geweld.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden.
Zaak A – winkeldiefstallen
De diefstal van de broeken kan bewezen worden op grond van de aangifte en de camerabeelden. Op de beelden is duidelijk te zien dat verdachte voorbij de kassa loopt met de broeken in de tas. Ook de diefstal bij de Deen kan worden bewezen op grond van de aangifte, de beelden en de bekennende verklaring van verdachte.
Zaak B – diefstal met geweld
Het primair ten laste gelegde medeplegen van diefstal met geweld kan worden bewezen. Uit de twee aangiftes blijkt dat medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) het mes heeft getoond. Volgens aangever [aangever 1] is verdachte degene geweest die de bedreiging heeft geuit. De aangiftes worden ondersteund door het aantreffen van het geld en een mes bij [medeverdachte] . Daar staan de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] tegenover, echter deze lopen uiteen en zijn daarom niet aannemelijk. Aangevers wilden geen drugs kopen. Verdachte en [medeverdachte] lopen samen, pakken samen het geld af en lopen samen weg. Er is daarmee sprake van nauwe en bewuste samenwerking.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de in zaak A onder 1 en zaak B ten laste gelegde feiten.
Zaak A feit 1 – winkeldiefstal H&M
Verdachte heeft verklaard dat de broeken in de tas van hem zijn. De medewerker zag hem daarmee lopen. Deze waarneming van de medewerker is niet strijdig met de verklaring van verdachte. Er is immers niet gezien dat verdachte met een lege tas naar binnen is gelopen. De juistheid van de verklaring van verdachte kan dus niet worden uitgesloten.
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw zich – gelet op de bekennende verklaring van verdachte – gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Zaak B – diefstal met geweld
Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat verdachte op enige wijze een rol bij de diefstal met geweld heeft gehad. Er is geen geld of mes bij verdachte aangetroffen. Bovendien wijzen beide getuigen een andere persoon aan als degene die het mes heeft getoond
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak
Zaak B
De rechtbank acht, met de raadsvrouw, medeplegen (primair) en medeplichtigheid (subsidiair) aan de diefstal met geweld niet bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op grond van het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte, samen met [medeverdachte] , aangevers op 5 april 2018 in Amsterdam in de buurt van coffeeshop Siberië tegenkwam en dat [medeverdachte] – op enig moment – het geld uit de handen van [aangever 1] heeft gegrist. [medeverdachte] is ook degene bij wie later een mes is aangetroffen. Over de rol van verdachte hebben aangevers wisselend verklaard. Aangever [aangever 1] heeft bij de politie verklaard dat [medeverdachte] degene was die zijn geld afpakte en dat verdachte hen bedreigde. Bij de rechter-commissaris heeft hij echter verklaard dat [medeverdachte] degene was die het mes liet zien. Volgens aangever [aangever 2] was het [medeverdachte] die het geld pakte, het mes toonde en de bedreigingen uitte.
Er kan weliswaar worden vastgesteld dat verdachte bij de diefstal met geweld aanwezig was, maar de rechtbank is – gelet op de hiervoor weergegeven verklaringen – van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte uitvoeringshandelingen heeft verricht. Het dossier bevat ook onvoldoende bewijs dat verdachte op andere wijze een significante bijdrage heeft geleverd aan de diefstal met geweld. Het enkel aanwezig zijn en meelopen met [medeverdachte] is onvoldoende om te spreken van medeplegen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte ook niet medeplichtig is geweest aan de diefstal met geweld. Het enkel aanwezig zijn bij de diefstal en meelopen met [medeverdachte] daarna, maakt niet dat verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest bij of opzettelijk gelegenheid heeft verschaft tot het plegen van het misdrijf.
3.3.2.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan winkeldiefstallen bij de H&M (feit 1) en de Deen (feit 2).
Zaak A – feit 2
Nu verdachte feit 2 heeft bekend en de raadsman hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, kan, op grond van artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering met de opgave van bewijsmiddelen worden volstaan.
Zaak A – feit 1
De rechtbank overweegt ten aanzien van zaak A, feit 1, in het bijzonder het volgende.
Uit de aangifte volgt dat aangever ziet dat verdachte de H&M broeken in een witte Hema tas doet. Vervolgens loopt verdachte zonder te betalen langs de kassa. Buiten de winkel wordt hij aangehouden. In zijn tas worden twee spijkerbroeken van de H&M aangetroffen.
Uit het proces-verbaal waarin door een verbalisant is beschreven wat hij op de camerabeelden heeft waargenomen, maakt de rechtbank op dat de verbalisant op de beelden ziet dat verdachte in de winkel H&M een witte tas met opschrift HEMA bij zich heeft, dat hij twee broeken van een kledingrek pakt, oprolt en achter een kledingrek verdwijnt, dat hij even later weer in beeld komt en dan alleen nog de HEMA tas in zijn handen heeft. De rechtbank is van oordeel dat de aangifte in voldoende mate wordt ondersteund door de waarneming van de verbalisant op de camerabeelden.
De verklaring van verdachte, dat hij de broeken in een ander filiaal van de H&M heeft gekocht, acht de rechtbank – gelet op de aangifte en hetgeen door de verbalisant op de camerabeelden is gezien – niet aannemelijk.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Zaak A – feit 1
op 27 mei 2019 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen broeken, toebehorende aan winkelbedrijf H&M locatie [vestigingsnaam] .
Zaak A – feit 2
op 04 juni 2019 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen flessen shampoo en pakken koffie, toebehorende aan het winkelbedrijf Deen Supermarkten vestiging [straatnaam vestiging] .

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van een jaar, zonder aftrek van voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat moet worden volstaan met een gevangenisstraf conform voorarrest. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om aan verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Verdachte wil graag terug naar [land van herkomst] en een voorwaardelijke ISD-maatregel zou een stok achter de deur zijn om niet naar Nederland terug te keren. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de duur van de ISD-maatregel te beperken tot een jaar met een toetsing na zes maanden.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende overwogen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van 26 augustus 2019, opgemaakt door L. Staat. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
“Betrokkene voldoet aan de harde ISD-criteria. Inmiddels is betrokkene niet langer rechtmatig in Nederland en dient hij Nederland te verlaten. Bij betrokkene is sprake van ernstige verslavingsproblematiek (cocaïne, heroïne, methadon, XTC en cannabis). Betrokkene lijkt het bezwaarlijke van zijn huidige levenspatroon en gedrag niet in te zien of lijkt hij dit te bagatelliseren. Wel zegt hij het besluit om Nederland te verlaten te respecteren en wil hij terugkeren naar [land van herkomst] .
De reclassering ziet geen mogelijkheden voor een regulier plan van aanpak vanuit de reclassering. Dit in combinatie met de overlast gevende delictsproblematiek en marginale levensomstandigheden in Nederland adviseren wij een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Tijdens de ISD-maatregel kan worden toegewerkt naar repatriëring naar het land van herkomst. Betrokkene is akkoord met dit advies en zegt tijdens een op te leggen ISD-maatregel actief mee te willen werken aan repatriëring naar [land van herkomst] .
Betrokkene zal geplaatst worden in [PI adres] . Hier kan zowel intramuraal als extramuraal (psychische en verslavings-) zorg worden verkleed. Resocialisatie zal gericht zijn op terugkeer naar het land van herkomst. Tijdens de ISD kan eveneens gewerkt worden aan zijn verslavingsproblematiek.”
De rechtbank heeft M. Hamels op de zitting als deskundige gehoord. Zij bevestigt het advies om een ISD-maatregel op te leggen waarbij zal worden toegewerkt naar een terugkeer naar [land van herkomst] .
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 9 augustus 2019 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de ten laste gelegde periode meer dan drie keer wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan. Blijkens het voormelde Justitiële Documentatie blijkt ook dat is voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt, te weten: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de ISD-maatregel eist, gezien de ernst en het aantal van door verdachte begane soortgelijke feiten.
Dat verdachte geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en daardoor geen recht heeft op de in Nederland bestaande sociale voorzieningen, is geen reden om de ISD-maatregel niet op te leggen. Het primaire doel van deze maatregel is immers het beëindigen van de recidive. Nu de resocialisatie in het geval van betrokkene vooral gericht is op terugkeer naar [land van herkomst] legt de rechtbank aan verdachte de ISD-maatregel op voor de duur van één jaar,
zonderaftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Gedurende dat jaar zal onder meer een start kunnen worden gemaakt met de behandeling van de verslavingsproblematiek van verdachte en zal een terugkeer naar het land van herkomst kunnen worden bevorderd.
De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis afwijzen.

8.Vordering tenuitvoerlegging

De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13/257291-17 afwijzen omdat verdachte de ISD-maatregel opgelegd krijgt. De tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling zou een snelle start in de weg staan en is daarom niet opportuun.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 57, 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 en 2 bewezen verklaarde:
diefstal, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
1 (een) jaar.
Wijst de
vordering tenuitvoerleggingin de zaak met parketnummer
13/257291-17 af.
Wijst het verzoek tot
opheffing van de voorlopige hechtenisaf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.A. Overbosch voorzitter,
mrs. P.L.C.M. Ficq en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Onnink, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 20 september 2019.