In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 september 2019 uitspraak gedaan over de voortzetting van de ISD-maatregel voor een veroordeelde, die eerder was opgelegd op 27 november 2018. De rechtbank heeft het verzoek tot tussentijdse beoordeling van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel beoordeeld, waarbij de raadsman, mr. M. Broere, het verzoek indiende. De veroordeelde, geboren in 1975, heeft te maken met ernstige persoonlijkheids- en verslavingsproblematiek, waarvoor een klinische behandeling is geïndiceerd. Ondanks zijn eigen initiatief om zich aan te melden bij een klinische instelling, is er onduidelijkheid over zijn motivatie en de geschiktheid van de voorgestelde behandeling. De rechtbank heeft de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsman gehoord en vastgesteld dat de houding van de veroordeelde hem tegenwerkt in het proces van behandeling en re-integratie.
De rechtbank concludeert dat de ISD-maatregel noodzakelijk blijft om de kans op recidive te verminderen en om de veroordeelde te motiveren voor een klinische behandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde niet in staat is om zelfstandig zijn plannen uit te voeren en dat er een groot risico bestaat op terugval in oud gedrag. De beslissing om de ISD-maatregel voort te zetten is genomen om de veroordeelde de benodigde structuur en ondersteuning te bieden, zodat hij kan werken aan zijn problematiek en de kans op herhaling van strafbare feiten kan worden verkleind. De rechtbank heeft de beslissing op de openbare terechtzitting uitgesproken, waarbij de rechters en de griffier aanwezig waren.