ECLI:NL:RBAMS:2019:6845

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2019
Publicatiedatum
18 september 2019
Zaaknummer
13/132622-19 (A), 13/102700-19 (B) en 13/107084-19 (C) en 13/035443-19 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens diefstal, heling en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

Op 4 september 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een meervoudige strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere diefstallen, heling en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte heeft in een relatief korte periode een groot aantal feiten gepleegd, waaronder diefstal door braak van goederen uit voertuigen en winkeldiefstal. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers zijn aangebracht, gevoegd behandeld. De officier van justitie, mr. S.A. van de Vliet, heeft een gevangenisstraf van 42 dagen en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden geëist, naast een taakstraf van 240 uur. De verdediging heeft verzocht om geen langere gevangenisstraf op te leggen dan het voorarrest, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van enkele feiten waarvan hij is vrijgesproken. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte en de overige bewijsmiddelen in het dossier in overweging genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en heeft een taakstraf van 240 uur opgelegd, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden en een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/132622-19 (A), 13/102700-19 (B) en 13/107084-19 (C) (Promis) en 13/035443-19 (TUL)
Datum uitspraak: 4 september 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 september 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.A. van de Vliet en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. S. Bijl naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
In zaak A:
1. diefstal door braak en/of verbreking van tassen, auto- en/of schoonmaakspullen en/of schoeisel uit de auto van [persoon 1] op 31 mei 2019;
2. diefstal van parfums en/of opzetborstels van de Kruidvat op 5 april 2019;
3. primair: opzet- dan wel schuldheling van bankpassen op naam van [persoon 2] tussen 19 april 2019 en 30 mei 2019;
subsidiair: verduistering van voornoemde bankpassen tussen 19 april 2019 en 30 mei 2019;
4. diefstal door valse sleutel van meerdere geldbedragen van [persoon 2] op 19 april 2019;
In zaak B:
1. primair: diefstal door braak en/of verbreking van een tas, kleding en/of een navigatiesysteem van [persoon 3] op 26 maart 2019;
subsidiair: opzet- dan wel schuldheling van voornoemde goederen op 26 maart 2019;
2. primair: poging tot diefstal door braak en/of verbreking van meerdere goederen uit de auto van [persoon 4] op 26 maart 2019;
subsidiair: vernieling van voornoemde auto op 26 maart 2019;
In zaak C:
1. poging tot diefstal door braak en/of verbreking van meerdere goederen uit de auto’s van [persoon 5] , [persoon 6] en/of [persoon 7] op 3 mei 2019;
2. diefstal van een koptelefoon, telefoondoos en/of dozen chocolade uit de auto van [persoon 8] op 3 mei 2019;
3. opzettelijk aanwezig hebben van 6 tabletten en/of 1,99 gram MDMA (XTC) op 3 mei 2019.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle (primair) tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen, met uitzondering van feit 3 in zaak A. Bij dat feit moet het subsidiair tenlastegelegde worden bewezen, nu er onvoldoende bewijs aanwezig is voor de heling.
Ten aanzien van feit 1 in zaak B is in het bijzonder het volgende aangevoerd. Het herenpak is kort na de inbraak bij verdachte aangetroffen. Verder heeft verdachte die nacht ook bij andere auto’s ingebroken. Op basis van het korte tijdsbestek en zijn vaste modus operandi kan ook deze inbraak worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft bekend, met uitzondering van het in zaak A onder 3 primair en in zaak B onder 1 tenlastegelegde. Ten aanzien van de door verdachte bekende feiten is geen verweer gevoerd.
Wat betreft zaak A feit 3 primair is betoogd dat voor de heling van de bankpassen vrijspraak moet volgen, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte wist dat deze gestolen waren. Hij heeft daarentegen bekend dat hij de passen bij zich heeft gehouden, dat maakt dat de verduistering, zoals subsidiair ten laste is gelegd, wel kan worden bewezen.
Ten aanzien van feit 1 in zaak B is aangevoerd dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om te kunnen vaststellen dat verdachte in de auto van [persoon 3] heeft ingebroken. De andere auto-inbraken die nacht zijn op hele andere locaties in Amsterdam gepleegd, op basis van een vaste modus operandi kan dat feit dus niet worden bewezen. Daarnaast is goed mogelijk dat de tas, die bij verdachte is aangetroffen, door een ander daar is neergelegd. De duurdere goederen, die volgens aangever ook waren weggenomen, zaten immers niet meer in de tas. Als verdachte de inbraak had gepleegd waren die goederen ook bij hem aangetroffen. Daarom kan het primair tenlastegelegde niet worden bewezen. Ook het subsidiair tenlastegelegde (heling) kan niet worden bewezen. Verdachte moet dan ook worden vrijgesproken van feit 1 in zaak B.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraken
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte de bankpassen van [persoon 2] heeft geheeld, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte - die stelt de passen op straat te hebben gevonden, wist of had moeten vermoeden dat die passen van diefstal afkomstig waren. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het in zaak A onder 3 primair tenlastegelegde.
Ook kan niet worden bewezen dat verdachte heeft ingebroken in de auto van [persoon 3] , het dossier bevat daarvoor onvoldoende bewijs. Daarnaast kan niet worden bewezen dat verdachte de tas met het herenpak heeft geheeld, nu er onvoldoende feiten en omstandigheden zijn waaruit blijkt dat de goederen van diefstal afkomstig waren en verdachte daarvan afwist of had moeten weten. Dat betekent dat verdachte ook zal worden vrijgesproken van het in zaak B onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Bewijsoverweging
Verdachte heeft op de zitting bekend dat hij de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd, met uitzondering van feiten waarvan verdachte wordt vrijgesproken. De bekennende verklaring van verdachte wordt ondersteund door de overige bewijsmiddelen uit het dossier. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals beschreven in rubriek 4. Nu verdachte de feiten heeft bekend en de raadsvrouw hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, kan op grond van artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan:
Ten aanzien van de feiten zaak A onder 1, 2, 3 subsidiair en 4, in zaak B onder 2 primair en in zaak C onder 1, 2 en 3
1. De bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting.
Ten aanzien van feit 1 in zaak A
2. Een proces-verbaal aangifte door [persoon 1] met nummer PL1300-2019112143-1 van 31 mei 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] , doorgenummerde pag. 3 e.v.
3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2019112143-5 van 31 mei 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 2] , [opsporingsambtenaar 3] en [opsporingsambtenaar 4] , doorgenummerde pag. 6 e.v.
Ten aanzien van feit 2 in zaak A
4. Een proces-verbaal aangifte door [persoon 10] namens de Kruidvat met nummer PL1300-2019070268-1 van 8 april 2019 (inclusief bijlage), in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 5] , doorgenummerde pag. 41 e.v.
Ten aanzien van feit 3 subsidiair en feit 4 in zaak A
5. Een proces-verbaal aangifte door [persoon 9] met nummer PL1300-2019080926-1 van 19 april 2019 (inclusief bijlagen), in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 15], doorgenummerde pag. 5 e.v.
6. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2019080926-3 van 10 mei 2019 (inclusief bijlagen), in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 6] , doorgenummerde pag. 15 e.v.
Ten aanzien van feit 2 primair in zaak B
7. Een proces-verbaal aangifte door [persoon 11] namens [persoon 4] met nummer PL1300-2019061976-1 van 26 maart 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 7] , doorgenummerde pag. 5 e.v.
8. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2019061976-6 van 26 maart 2019 (inclusief fotobijlagen), in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 8] en [opsporingsambtenaar 9] , doorgenummerde pag. 10 e.v.
Ten aanzien van feit 1 in zaak C
9. Een proces-verbaal aangifte door [persoon 6] met nummer PL1300-2019091934-1 van 4 mei 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 10] , doorgenummerde pag. 4 e.v.
10. Een proces-verbaal aangifte door [persoon 7] met nummer PL1300-2019092161-1 van 4 mei 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 11] , doorgenummerde pag. 7 e.v.
11. Een proces-verbaal aangifte door [persoon 5] met nummer PL1300-2019091934-11 van 5 mei 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 12] , doorgenummerde pag. 10 e.v.
Ten aanzien van feit 2 in zaak C
12. Een proces-verbaal aangifte door [persoon 8] met nummer PL1300-2019092837-1 van 5 mei 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 11] , doorgenummerde pag. 12 e.v.
Ten aanzien van feit 1 en 2 in zaak C
13. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2019091934-6 van 4 mei 2019 (inclusief fotobijlagen), in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 13] , doorgenummerde pag. 18 e.v.
Ten aanzien van feit 3 in zaak C
14. Een proces-verbaal Kennisgeving van inbeslagneming met nummer PL1300-2019091981-2 van 4 mei 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 14] , doorgenummerde pag. 47.
15. Een proces-verbaal Kennisgeving van inbeslagneming met nummer PL1300-2019091981-5 van 4 mei 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 14] , doorgenummerde pag. 49.
16. Een proces-verbaal Kennisgeving van inbeslagneming met nummer PL1300-2019091981-4 van 4 mei 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 14] , doorgenummerde pag. 50.
17. Een geschrift, te weten een rapport met nummer 0624N19 van 29 mei 2019, opgemaakt door forensisch expert L.I. Stuyver, pagina ongenummerd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.3. opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in zaak A onder 1
op 31 mei 2019 te Amsterdam, uit een personenauto (met kenteken: [kenteken 1] ) tassen en schoonmaakspullen en schoeisel, die aan een ander toebehoorden, te weten aan [persoon 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
in zaak A onder 2
op 5 april 2019 te Amsterdam, uit een winkelbedrijf parfums en opzetborstels, die aan een ander toebehoorden, te weten aan Kruidvat (filiaal: [filiaal] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
in zaak A onder 3 subsidiair
op 19 april 2019 te Amsterdam, opzettelijk een bankpas (op naam gesteld van [persoon 2] ), toebehorende aan [persoon 2] , welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vinder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
in zaak A onder 4
op 19 april 2019 te Amsterdam, geldbedragen, die aan een ander toebehoorden, te weten aan [persoon 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door naar een filiaal van Esso en Albert Heijn te gaan en vervolgens met een bankpas (op naam gesteld van [persoon 2] ) aldaar contactloos te pinnen;
in zaak B onder 2 primair
op 26 maart 2019 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meerdere goederen, dat/die aan een ander toebehoorde, te weten aan [persoon 11] en/of [persoon 4] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak, door naar de auto van voornoemde [persoon 4] toe te lopen, de rechter voorruit in te slaan, zich in de auto te bevinden en zijn handen ter hoogte van het dashboard te houden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
in zaak C onder 1
op 3 mei 2019 te Amsterdam, meermalen, telkens ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om uit voertuigen (Volkswagen Passat en Citroën DS4 en Peugeot 208), geld en/of goederen, dat aan anderen toebehoorde, te weten aan [persoon 5] en/of [persoon 6] en/of [persoon 7] , weg te nemen telkens met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en dat/die weg te nemen geld/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak, telkens met een scherp/puntig voorwerp ruiten/ramen van voornoemde voertuigen heeft ingeslagen/verbroken en vervolgens in voornoemde voertuigen is gestapt en voornoemde voertuigen heeft doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
in zaak C onder 2
op 3 mei 2019 te Amsterdam, uit een voertuig (Fiat Tipo met kenteken [kenteken 2] ), een Bose hoofdtelefoon, telefoondoos en 8 dozen chocolade, dat aan een ander toebehoorde, te weten aan [persoon 8] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
in zaak C onder 3
op 3 mei 2019 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 6 tabletten en 1,99 gram, van een materiaal bevattende MDMA.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem in zaak A onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 en in zaak B onder 1 primair en 2 primair en in zaak C onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 dagen, met aftrek van voorarrest en tot 6 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft hij gevorderd dat aan verdachte een taakstraf van 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis wordt opgelegd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte geen langere gevangenisstraf op te leggen dan het voorarrest zodat hij niet terug hoeft naar gevangenis. Verder heeft zij verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich binnen een relatief korte periode schuldig gemaakt aan het stelen van goederen uit auto’s, waarbij het in twee gevallen is gebleven bij een poging daartoe. Bij drie van de auto’s heeft verdachte ook daadwerkelijk ingebroken teneinde de diefstal – of de poging daartoe – te kunnen plegen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal en het helen van bankpassen die hem niet toebehoorden en met die bankpassen geld gestolen door er contactloos mee te pinnen . Dit zijn vervelende feiten die voor veel overlast zorgen voor de aangevers. Verdachte heeft hier geen aandacht aan besteed en enkel oog gehad voor zijn eigen financiële belang. Ten slotte heeft verdachte in strijd met de Opiumwet 6 XTC pillen opzettelijk aanwezig gehad.
Voorts is komen vast te staan dat verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 24 juli 2019 in het verleden (veelvuldig) eerder voor vermogensdelicten is veroordeeld en in 2016 aan verdachte de ISD-maatregel is opgelegd voor een periode van 2 jaren. De rechtbank Amsterdam heeft verdachte op 14 maart 2019 nog veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf met een proeftijd van 2 jaren voor het plegen van een winkeldiefstal. Deze proeftijd liep nog toen verdachte onderhavige feiten pleegde.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de reclasseringsrapporten van 3 en 20 juni 2019.
Het leven van verdachte kent een lange geschiedenis met justitie. De oorzaak hiervoor is vooral gelegen in zijn drugsverslaving. Een verslaving waar verdachte een groot deel van zijn leven mee kampt en hem telkens opnieuw de criminaliteit in trekt met een fors strafblad als gevolg. Gelet op dit strafblad en het grote aantal strafbare feiten waaraan verdachte zich opnieuw schuldig heeft gemaakt, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur in beginsel passend en geboden.
Het leven van verdachte heeft sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis op 9 juli 2019 echter een positieve wending genomen. Op dit moment gebruikt hij geen (hard)drugs meer. Ten grondslag aan deze positieve wending liggen het hervonden contact met zijn psycholoog en een nieuwe stabiele liefdesrelatie met zijn vriendin die een positieve invloed op hem heeft. Deze twee personen vormen voor verdachte een belangrijk vangnet op de momenten dat hij het moeilijk heeft en de drang voelt om weer drugs te gebruiken. Uit hetgeen verdachte ter terechtzitting – in alle eerlijkheid en openheid - heeft verklaard, lijkt verdachte te onderkennen dat dit vangnet noodzakelijk is voor hem is om niet terug te vallen. Verdachte lijkt oprecht gemotiveerd om deze positieve lijn in zijn leven voort te zetten.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen

De vordering van [persoon 1]
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 234,00 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen.
De raadsvrouw ten aanzien van deze vordering geen verweer gevoerd.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Uit het schadeformulier volgt dat de benadeelde kosten heeft gemaakt ten behoeve van het eigen risico. Deze kostenpost is voldoende onderbouwd en zal door de rechtbank volledig worden toegewezen tot een bedrag van € 234,00.
De vordering van [persoon 9]
De benadeelde partij [persoon 9] vordert € 409,75 tot 549,75 aan materiële schadevergoeding en € 240,00 tot 350,00 aan immateriële schadevergoeding.
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen tot een bedrag van € 29,95 en dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 4 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Uit de aangifte is immers gebleken dat verdachte met de pinpas van de benadeelde meerdere geldbedragen heeft gepind, van in totaal € 29,95. Die schade is dan ook voor toewijzing vatbaar. De overige gevorderde schade is niet door verdachte ontstaan of kwam in de beschuldiging niet voor (jas en vest). Verdachte wordt verder vrijgesproken van het feit waarop de overige schade ziet. Daarom zal het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan het overige deel van zijn vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 25 juli 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam. In de zaak met parketnummer 13/035443-19 is bij onherroepelijk vonnis van 14 maart 2019 aan verdachte opgelegd een voorwaardelijke taakstraf van 12 uur subsidiair 6 dagen hechtenis met een proeftijd van 2 jaar.
Ook bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de vordering geen verweer gevoerd.
De rechtbank heeft als volgt overwogen. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin dan ook de aanleiding om de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57, 310, 311 en 321 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 3 primair en in zaak B onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1, 2, 3 subsidiair en 4, in zaak B onder 2 primair en in zaak C onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
in zaak A onder 1
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
in zaak A onder 2 en in zaak C onder 2
diefstal, meermalen gepleegd;
in zaak A onder 3 subsidiair
verduistering;
in zaak A onder 4
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
in zaak B onder 2 primair en in zaak C onder 1
poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd;
in zaak C onder 3
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit verrichten van onbetaalde arbeid, van
240 (tweehonderdveertig) uren.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van
120 (dagen).
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden naar de maatstaf van
2 (twee) urenper dag.
Veroordeelt verdachte verder tot een
gevangenisstrafvan
3 (drie) maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Ten aanzien van de benadeelde partijen:
Wijst de vordering van
[persoon 1], wonende te [woonplaats 1] ([land]), toe tot € 234,00 (tweehonderdvierendertig euro).
Veroordeelt veroordeelde tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd.
Veroordeelt veroordeelde verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van
[persoon 2]wonende op te [woonplaats 2] , gedeeltelijk toe tot € 29,95 (negenentwintig euro en vijfennegentig eurocent).
Veroordeelt veroordeelde tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] voornoemd.
Veroordeelt veroordeelde verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij voornoemd vonnis van 14 maart 2019 met parketnummer 13/035443-19 opgelegde voorwaardelijke straf, zijnde een taakstraf van
12 (twaalf) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
6 (zes) dagen.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. G.M. van Dijk en J.W.P. van Heusden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.N. Greeven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 september 2019.
[...]