ECLI:NL:RBAMS:2019:6792

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 september 2019
Publicatiedatum
16 september 2019
Zaaknummer
7552946
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in internationale luchtvaartgeschillen

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Amsterdam, gaat het om de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een geschil tussen een passagier en de vervoerder, Egyptair. De passagier heeft een vlucht geboekt van Amsterdam naar Cairo en vervolgens van Cairo naar Johannesburg, maar heeft de aansluitende vlucht gemist door een vertraging van de eerste vlucht. De passagier vordert compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten.

De vervoerder betwist de bevoegdheid van de Nederlandse rechter, omdat zijn statutaire zetel in Egypte is gevestigd. De kantonrechter overweegt echter dat de vordering een internationaal karakter heeft en dat de Nederlandse rechter bevoegd is op basis van de Nederlandse wetgeving. De rechter stelt vast dat de reis is aangevangen op Schiphol, wat betekent dat de verbintenis deels in Nederland is uitgevoerd. Dit geeft de Nederlandse rechter rechtsmacht.

Uiteindelijk concludeert de kantonrechter dat er een relevant aanknopingspunt is met het filiaal van de vervoerder in Amsterdam, omdat de passagier een Nederlands e-mailadres heeft gebruikt bij de boeking. De vordering in het incident van de vervoerder wordt afgewezen, en de vervoerder wordt veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter verklaart zich bevoegd om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 7552946 CV EXPL 19-4485
vonnis van: 13 september 2019
fno.: 94

vonnis in het incident van de kantonrechter

I n z a k e

[eiseres]

wonende te [woonplaats]
eiseres in de hoofdzaak
verweerder in het incident
nader te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff
t e g e n

de vennootschap naar buitenlands recht Egyptair

gevestigd te Amsterdam
gedaagde in de hoofdzaak
eiseres in het incident
nader te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. T. Teke

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken:
- de dagvaarding van 9 november 2018 (met producties) inhoudende de vordering van de passagier;
- de incidentele vordering van de vervoerder tot onbevoegdheid
- het antwoord in het incident van de passagier met producties
- de akte waarin de vervoerder reageert op die producties.
De zaak staat voor vonnis in het incident.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

In de hoofdzaak

feiten en omstandigheden
1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat vast:
1.1
De passagier heeft bij de vervoerder een vlucht geboekt van Amsterdam naar Cairo
en van Cairo naar Johannesburg, uit te voeren op 13 november 2016.
1.2
De eerste vlucht is met een vertraging uitgevoerd waardoor de passagier de
aansluitende vlucht heeft gemist en met een vertraging van meer dan 3 uur in
Johannesburg is aangekomen.

Vordering

2. De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van € 600,00 aan compensatie vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2016 en tot € 181,50 aan buitengerechtelijke kosten vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2017 en de kosten van de procedure.
3. De passagier baseert haar vordering primair op artikel 6 jo. artikel 7 van de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening), subsidiair op artikel 5 jo. 7 van de Verordening. De passagier stelt zich op het standpunt dat de eerste vlucht van Amsterdam naar Cairo op 13 november 2016 met een vertraging is aangekomen waardoor zij haar aansluitende vlucht naar Johannesburg heeft gemist. Zij is daardoor met een vertraging van meer dan 3 uur op haar eindbestemming aangekomen. De vervoerder dient haar daarom te compenseren voor een bedrag van € 600,00.

In het incident

4. De vervoerder betwist de bevoegdheid van deze rechtbank. Hij heeft immers geen statutaire zetel in Amsterdam, maar in Egypte. Hij wijst erop dat hij weliswaar kantoor houdt te Amsterdam maar het geschil geen aangelegenheid betreft die dit kantoor betreft in de zin van artikel 1:14 BW. Het ticket is immers geboekt via een algemeen e-mailadres voor boekingen. Het kantoor te Amsterdam heeft een eigen e-mailadres en heeft daarom niets te maken met deze boeking. Het kantoor heeft bovendien geen enkele betrokkenheid gehad bij het vervoer van de passagier en de uitvoering van de vlucht.

Beoordeling

5. Nu de vervoerder een rechtspersoon is naar buitenlands recht, draagt de vordering een internationaal karakter. Daarom dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat de statutaire zetel, het hoofdbestuur en de hoofdvestiging van de vervoerder zich in Egypte bevindt. Omdat de vervoerder geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat in de zin van artikel 63 EEX II-Vo dient de bevoegdheid op grond van artikel 6 lid 1 EEX II-Vo te worden vastgesteld op basis van de Nederlandse wetgeving.
7. Op grond van artikel 2 Rechtsvordering heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht als de gedaagde in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft. De woonplaats van een rechtspersoon is – ingevolge artikel 1:10 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) – daar waar hij zijn statutaire zetel heeft. Tussen partijen is niet in geschil dat de statutaire zetel van de vervoerder zich in Egypte bevindt.
8. Op grond van artikel 6 lid a Rechtsvordering heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht in zaken betreffende verbintenissen uit overeenkomst, indien de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt in Nederland is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Niet in geschil is dat de reis is aangevangen in Schiphol. De uitvoering van de verbintenis is derhalve aldaar gestart. Dit betekent dat de verbintenis (deels) in Nederland is uitgevoerd. Gelet op het bepaalde in artikel 6 aanhef en sub a Rechtsvordering heeft de Nederlandse rechter derhalve rechtsmacht.
9. De kantonrechter te Amsterdam is relatief bevoegd op grond van artikel 99 Rv indien de vervoerder woonplaats heeft in Amsterdam, hetgeen beoordeeld moet worden aan de hand van de artikelen 1:10 BW en 1:14 BW. Nu de vervoerder niet haar zetel heeft in Amsterdam maar in Egypte is zij niet in Amsterdam gevestigd zodat de vervoerder geen woonplaats heeft in Amsterdam zoals bedoeld in artikel 1:10 BW.
10. Uit de door de passagier overgelegde bevestiging van de reservering kan worden afgeleid dat zij bij de boeking een Nederlands e-mailadres van de vervoerder heeft gebruikt, te weten [woonplaats] De conclusie is daarmee gerechtvaardigd dat er in het onderhavige geval een rechtens relevant aanknopingspunt is met het filiaal te Amsterdam, als bedoeld in artikel 1:14 BW nu zonder nadere toelichting moet worden aangenomen dat de Amsterdamse vestiging op enigerlei wijze betrokken is bij dit e-mailadres. Een andersluidende toelichting is door vervoerder niet gegeven. De kantonrechter te Amsterdam is derhalve bevoegd van de vordering kennis te nemen.
11. De vordering in het incident zal derhalve worden afgewezen en de vervoerder zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in het incident.

BESLISSING

De kantonrechter:
verklaart zich bevoegd om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rol van
11 oktober 2019 om 10.00 uurvoor conclusie van antwoord in de hoofdzaak aan de zijde van de vervoerder;
veroordeelt de vervoerder in de proceskosten in het incident aan de zijde van de passagiers gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op € 144,00 aan salaris gemachtigde, inclusief eventueel verschuldigde btw;
veroordeelt de vervoerder tot betaling van een bedrag van € 18,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en de vervoerder niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, een en ander voor zover van toepassing, inclusief btw;
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere andere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. E. Pennink, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 september 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.