8.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing van aangever. Hij heeft, samen met een ander, geprobeerd aangever een flink geldbedrag te laten betalen en heeft gedreigd dat niet alleen aangever, maar ook zijn vrouw en kinderen zouden sterven. De rechtbank ziet dat dat het aandeel van verdachte in de poging tot afpersing – hoewel sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking om tot het bewezen verklaarde medeplegen te komen – wat kleiner is dan de rol van de medeverdachte. Verdachte en de medeverdachte hebben echter gedreigd met zeer ernstig geweld. De rechtbank rekent dit verdachte sterk aan.
Verder heeft verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan vernieling van een spoiler en beschadiging van een Audi. Dit zijn vervelende feiten die de rechtmatige eigenaar veel hinder en kosten hebben opgeleverd. Verdachte heeft met zijn gedrag geen respect getoond voor andermans eigendom. De rechtbank merkt op dat het verdachte siert dat hij zich ter terechtzitting ervan bewust lijkt te zijn dat zijn gedrag niet door de beugel kan en hier oprecht spijt van lijkt te hebben.
De rechtbank heeft het strafblad van verdachte van 6 augustus 2019 bekeken, waaruit is gebleken dat verdachte eerder is veroordeeld voor verscheidene vermogensdelicten. De rechtbank weegt dit als strafverzwarend mee. De rechtbank ziet ook dat – in verband met een veroordeling van 3 juli 2019 – artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op een rapport van de reclassering van 6 maart 2019, waarin is gerapporteerd dat de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met de bijzondere meldplicht, ambulante behandeling, het meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang, het volgen van een opleiding of hebben van dagbesteding in de vorm van werk, het meewerken aan het aflossen van schulden en deelnemen aan ambulante begeleiding adviseert. In een mail van de reclassering van 9 augustus 2019 staat bovendien dat het schorsingstoezicht goed is verlopen, dat verdachte zijn meldplichtafspraken goed nakomt en dat hij zich meewerkend opstelt. Verdacht lijkt nu dan ook daadwerkelijk stappen te ondernemen zijn leven te beteren. Hij is niet langer dakloos is en lijkt de kansen aan te grijpen die hem worden geboden.
De rechtbank acht – alles afwegende – de eis van de officier van justitie passend en ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken. Aldus acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 180 uren op zijn plaats. Daarnaast zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen voor de duur van honderdtwintig dagen, waarvan honderdzestien dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en met aftrek van het voorarrest. De rechtbank is van oordeel dat deze voorwaardelijke straf, evenals bijzondere voorwaarden die de rechtbank zal opleggen, geboden is om verdachte aan te sporen zijn leven op de rit te houden en hem de gelegenheid te bieden de reeds ingezette stijgende lijn voort te zetten.
Voor het dadelijk uitvoerbaar verklaren van de bijzondere voorwaarden bestaat onvoldoende grond.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Benadeelde partij [persoon 2]
De benadeelde partij [persoon 2] vordert een bedrag van € 697,09, bestaande uit materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft zich – indien het primair ten laste gelegde feit wordt bewezen verklaard – gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in zaak B bewezen geachte feit rechtstreeks materiële schade, te weten de kosten voor het vervangen van de spoiler en het spuiten en repareren van de auto, heeft geleden. Bovendien zijn deze kosten door de verdediging niet gemotiveerd betwist. De rechtbank acht de gevorderde schade in zijn geheel toewijsbaar en de verdachte hoofdelijk aansprakelijk voor die schade.
De rechtbank wijst toe een bedrag van € 697,09 (zeshonderdzevenennegentig euro en negen eurocent), bestaande uit materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het hiervoor in zaak B bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 697,09 (zeshonderdzevenennegentig euro en negen eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.