ECLI:NL:RBAMS:2019:6775

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 september 2019
Publicatiedatum
13 september 2019
Zaaknummer
13/741234-18 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal, witwassen en wapenbezit met bijbehorende straffen

Op 13 september 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1999, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere feiten, waaronder diefstal, witwassen en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 29 september 2018 samen met anderen een dure bril heeft gestolen uit een brillenzaak in Tilburg. De verdachte heeft deze bril later op Marktplaats aangeboden, wat leidde tot de beschuldiging van witwassen. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte op 15 november 2018 een pistool en munitie in zijn kamer had, wat ook als een ernstig strafbaar feit werd beschouwd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf van zestig uren. De rechtbank heeft geen adolescentenstrafrecht toegepast, omdat de verdachte niet voldoende had meegewerkt aan eerdere gedragsveranderende maatregelen. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen die schade hebben geleden door de diefstallen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/741234-18 (Promis)
Datum uitspraak: 13 september 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 augustus 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Bosman en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.M.F.R. Ketwaru naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1:
primair:medeplegen van diefstal van een bril (merk: Dita Mach Five) op 29 september 2018 in Tilburg;
subsidiair:medeplichtigheid aan medeplegen van diefstal van een bril (merk: Dita Mach Five) op 29 september 2018 in Tilburg;
meer subsidiair:medeplegen van witwassen van de hiervoor genoemde bril in de periode van 29 september 2018 tot en met 14 november 2018 in Tilburg en/of Amsterdam;
meest subsidiair:medeplegen van heling van de hiervoor genoemde bril in de periode van 29 september 2018 tot en met 14 november 2018 in Amsterdam;
Feit 2:
primair:medeplegen van diefstal van twee brillen (merk: Dita System One en Dita Grandmaster Five) op 10 oktober 2018 in Amsterdam;
subsidiair:medeplichtigheid aan medeplegen van diefstal van twee brillen (merk: Dita System One en Dita Grandmaster Five) op 10 oktober 2018 in Amsterdam;
meer subsidiair:medeplegen van witwassen van de twee hiervoor genoemde brillen in de periode van 10 oktober 2018 tot en met 14 november 2018 in Amsterdam;
meest subsidiair:medeplegen van heling van de twee hiervoor genoemde brillen in de periode van 10 oktober 2018 tot en met 14 november 2018 in Amsterdam;
Feit 3:
het voorhanden hebben van een pistool van het merk Sig, model P220, met bijbehorende munitie, gepleegd op 15 november 2018 in Amsterdam;
Feit 4:
primair:diefstal met braak van een tas (met inhoud) uit een personenauto op 2 november 2018 in Amsterdam;
subsidiair:witwassen van de hiervoor genoemde tas (met inhoud) in de periode van 2 november 2018 tot en met 15 november 2018 in Amsterdam;
meer subsidiair:heling van de hiervoor genoemde tas (met inhoud) in de periode van 2 november 2018 tot en met 15 november 2018 in Amsterdam;
Feit 5:
primair:witwassen van een laptop (merk: Lenovo, type Thinkpad) in de periode van 5 november 2018 tot en met 15 november 2018 in Amsterdam;
subsidiair:heling van de hiervoor genoemde laptop in de periode van 5 november 2018 tot en met 15 november 2018 in Amsterdam;
Feit 6:
primair:witwassen van een computer (merk: Apple iMac) in de periode van 4 oktober 2018 tot en met 15 november 2018 in Amsterdam;
subsidiair:heling van de hiervoor genoemde computer in de periode van 4 oktober 2018 tot en met 15 november 2018 in Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Oordeel van de rechtbank
4.1.1.
Ten aanzien van het primair onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank is – met de officier van justitie en anders dan de raadsman – van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde – het medeplegen van diefstal van een bril – bewezen is.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook als het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan wel van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde het volgende af.
Op 29 september 2018 zijn verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] samen brillenzaak [naam brillenzaak 1] in Tilburg binnengegaan en hebben daar kort rondgekeken, waarna zij weer zijn vertrokken.
Ongeveer een uur later kwam één van hen – naar later bleek medeverdachte [medeverdachte 1] – opnieuw de winkel in en vroeg een bril (een Dita Mach Five) te passen. Tijdens het passen rende hij opeens de winkel uit met de bril.
Een medewerker van de winkel is medeverdachte [medeverdachte 1] achterna gerend en zag hem een auto instappen die direct wegreed. De auto had een draaiende motor en het portier werd van binnenuit geopend. De winkelmedewerker heeft verklaard dat de twee mannen die eerder met medeverdachte [medeverdachte 1] in de winkel waren, in de auto zaten.
Vervolgens heeft de aangever – de eigenaar van de brillenzaak – enkele dagen later op Marktplaats gekeken en een advertentie gevonden waarin de bril – nog voorzien van het prijskaartje van de winkel – te koop werd aangeboden. Blijkens de advertentie werd de bril aangeboden door [verdachte] . Aangever heeft deze naam opgezocht op facebook en hem herkend als één van de mannen die bij het eerste winkelbezoek aanwezig is geweest. Ook de eerdergenoemde medewerker van de brillenzaak heeft de persoon op de facebookfoto herkend als één van de mannen die eerder in de winkel was en heeft hem bovendien herkend als de bestuurder van de vluchtauto.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank – anders dan de raadsman – van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een wegnemingshandeling door verdachte zelf, is zijn bijdrage aan het ten laste gelegde gedurende naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen van de diefstal bewezen.
4.1.2.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Op 10 oktober 2018 zijn [medeverdachte 1] en [persoon 1] samen brillenzaak [naam brillenzaak 2] in Amsterdam binnengaan en hebben twee brillen (een Dita System One en een Dita Grandmaster Five) gepast. Tijdens het passen, rennen ze opeens met de brillen de winkel uit en stappen in een auto die meteen wegrijdt. Ook deze aangever – eigenaar van de brillenzaak – heeft onderzoek gedaan op Marktplaats en heeft een advertentie van één van de twee brillen (de Dita System One) gevonden. De advertentie stond wederom op naam van [verdachte] .
Vrijspraak ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel het primair ten laste gelegde – het medeplegen van diefstal van twee brillen – als het subsidiair ten laste gelegde – medeplichtigheid aan diefstal van twee brillen.
Hiertoe overweegt de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat verdachte op enige wijze bij de diefstal van deze brillen betrokken is geweest.
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank is – met de officier van justitie en anders dan de raadsman – van oordeel dat het onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde – het witwassen van één van de brillen – wel bewezen is.
Het is vaste jurisprudentie dat de begrippen verwerven, voorhanden hebben en overdragen feitelijk zeggenschap ten aanzien van het goed veronderstellen, al is daarvoor niet vereist dat het goed zich in de fysieke nabijheid bevindt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij (op verzoek van een ander) de bril op Marktplaats heeft aangeboden en dat hij daar geld voor zou krijgen. Ook heeft verdachte verklaard dat hij de bril weliswaar niet in zijn bezit heeft gehad, maar dat hij voor anderen de afspraak voor de verkoop zou inplannen als zich een koper zou aandienen en dat hij zou meegaan naar de koopafspraak. Verder blijkt uit de in het dossier gevoegde afschriften van marktplaatsberichten dat verdachte prijsonderhandelingen voerde over de Dita System One zonnebril met geïnteresseerden.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat – ook indien verdachte de bril niet daadwerkelijk onder zich zou hebben gehad – hij feitelijk zeggenschap over deze bril heeft gehad. Daarom is de rechtbank van oordeel dat verdachte de bril voorhanden heeft gehad in de zin van artikel 420quater van het Wetboek van Strafrecht en dus deze bril heeft witgewassen.
Verdachte heeft (zoals reeds overwogen) ter terechtzitting verklaard dat hij in ruil voor een geldbedrag de zonnebril op marktplaats heeft aangeboden. Daarbij heeft hij verklaard dat hij omgaat met jongens die veel geld hebben en dat hij verder niet naar de herkomst van de nieuwe en dure zonnebril heeft gevraagd. Waarom het verdachte was die de zonnebril op marktplaats moest zetten, in plaats van deze andere jongens die over veel geld beschikten, is ook onduidelijk gebleven.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte tegen deze achtergrond redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de dure zonnebril van enig misdrijf afkomstig was.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank voorts van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte(n) is komen vast te staan. Het aanbieden van de bril op marktplaats, het maken van prijsafspraken en afspraken over een eventueel moment van verkoop, duidt naar het oordeel van de rechtbank op een bijdrage van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
4.1.3.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht – met de officier van justitie en anders dan de raadsman – het onder 3 ten laste gelegde – het voorhanden hebben van een pistool met bijbehorende munitie – bewezen.
Verdachte is op 15 november 2018 aangehouden in verband met de eerste twee ten laste gelegde feiten. Hij woonde op dat moment bij Stichting [naam 1] . Het is daar vaste gang van zaken dat de woonbelegeider een kamer opruimt als een bewoner enige tijd afwezig zal zijn. Tijdens het opruimen heeft de woonbegeleider onder het bed van verdachte een open tas met daarin een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aangetroffen, waarop hij de politie heeft geïnformeerd. Uit onderzoek is gebleken dat het inderdaad om een vuurwapen ging en dat de tas, waarin het wapen werd aangetroffen, ook bijbehorende munitie bevatte.
Als uitgangspunt wordt genomen dat een bewoner van een woning of ruimte geacht wordt bekend te zijn met alles wat zich in die ruimte bevindt en afspeelt en dat hij ook de beschikking heeft over wat zich in de woning bevindt. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als de verdachte een aannemelijke verklaring voor het tegendeel heeft afgelegd. Verdachte heeft in dit geval verklaard niet van het wapen en de munitie onder zijn bed te hebben geweten. Deze verklaring wordt echter weersproken door de omstandigheid dat op het wapen een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen aangetroffen, waarbij het aangetroffen hoofdprofiel – met een matchkans van kleiner dan 1 op 1 miljard – wordt herleid tot verdachte. Nu het wapen in een tas onder het bed lag, acht de rechtbank, anders dan de raadsman heeft betoogd, het niet aannemelijk dat verdachte’s epitheel op het wapen terecht is gekomen door contaminatie.
Dat verdachte niet wist hoe het wapen onder zijn bed is terechtgekomen is ook overigens op grond van de stukken en het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk. Verdachte heeft immers op vragen met betrekking tot het onder 6 ten laste gelegde feit – welk feit onder 4.1.6 van dit vonnis zal worden besproken – nu juist verklaard dat andere personen zijn kamer bij Stichting [naam 1] alléén binnenkwamen als verdachte aanwezig was. Bovendien heeft de wooncoördinator verklaard dat de kamers bij de [naam 1] altijd moeten worden afgesloten en dat de werknemers niet vaak onafgesloten deuren tegenkomen. Tenslotte acht de rechtbank het onwaarschijnlijk dat een ander persoon – zonder verdachte daarin te kennen – een pistool en munitie onder zijn bed zou hebben neergelegd.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte moet hebben geweten van het vuurwapen en de bijbehorende munitie. De rechtbank acht het ten laste gelegde feit bewezen.
4.1.4.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
Naar aanleiding van het aantreffen van het vuurwapen en de munitie is de kamer van verdachte bij Stichting [naam 1] verder doorzocht. Hierbij werd onder meer een lederen damestas aangetroffen. In deze tas is glas aangetroffen, wat vaak gezien wordt bij voorwerpen die bij auto-inbraken zijn buitgemaakt. Ook zijn in de tas verschillende voorwerpen aangetroffen die aan een vrouw lijken toe te behoren, waaronder visitekaartjes met de naam [naam 2] . Uit onderzoek is gebleken dat op 2 november 2018 namens [naam 2] aangifte is gedaan van een auto-inbraak in Amsterdam, waarbij onder meer haar lederen tas is weggenomen.
Vrijspraak ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde – de diefstal met braak van de tas uit een personenauto.
Hiertoe overweegt de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat verdachte op enige wijze bij deze diefstal met braak betrokken is geweest.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht – met de officier van justitie en anders dan de raadsman – het subsidiair ten laste gelegde – witwassen van de hiervoor genoemde tas – bewezen. Hiertoe overweegt zij als volgt.
Hiervoor onder 4.1.3. is reeds overwogen dat als uitgangspunt wordt genomen dat een bewoner van een woning of ruimte geacht wordt wetenschap te hebben van en beschikkingsmacht te hebben over alles wat zich in die ruimte bevindt, tenzij hij een aannemelijke verklaring voor het tegendeel heeft afgelegd. Verdachte is hierin niet geslaagd. Immers, verdachte heeft ter terechtzitting slechts verklaard dat hij de tas niet heeft gezien en niet wist dat deze in zijn kast lag. De rechtbank acht deze verklaring onaannemelijk, temeer nu de tas in de enige kast in zijn kamer is aangetroffen en verdachte ter terechtzitting heeft verklaard wel op de hoogte te zijn geweest van andere voorwerpen die zich in die kast bevonden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte moet hebben geweten van de tas, dat hij daarover kon beschikken en dat hij bovendien redelijkerwijs moest weten dat deze damestas van diefstal afkomstig was. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de tas voorhanden heeft gehad in de zin van artikel 420quater van het Wetboek van Strafrecht en deze tas heeft witgewassen.
4.1.5.
Ten aanzien van het primair onder 5 ten laste gelegde
De rechtbank is – met de officier van justitie en anders dan de raadsman – van oordeel dat het onder 5 primair ten laste gelegde – het witwassen van een laptop – bewezen is. Hiertoe overweegt zij als volgt.
Tijdens de doorzoeking van de kamer van verdachte is op een tafel een laptop (Lenovo Thinkpad) aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat op 6 november 2018 aangifte is gedaan van een woninginbraak, waarbij onder meer een Lenovo Thinkpad is weggenomen.
De raadsman heeft betoogd dat niet is komen vast te staan dat het om dezelfde laptop gaat. In de aangifte van de woninginbraak staat vermeld dat het ging om een laptop met serienummer [nummer 1] , terwijl de aangetroffen laptop serienummer [nummer 2] heeft. De rechtbank is van oordeel dat het – gelet op de grote overeenkomsten tussen beide serienummers – niet anders kan dan dat het om dezelfde laptop gaat.
Echter, ook indien het niet om dezelfde laptop zou gaan, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van de aangetroffen laptop. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op straat werd aangesproken door iemand die hem de laptop voor een bedrag van ongeveer € 150,- heeft verkocht, zonder dat verdachte naar de herkomst heeft gevraagd of hier een bonnetje van heeft gekregen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, gelet op het gegeven dat iemand hem op straat aanspreekt met de vraag of hij voor een zeer lage prijs een laptop wil kopen waar hij bovendien geen bonnetje van krijgt, redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de laptop van diefstal afkomstig was.
Het ten laste gelegde feit kan tegen deze achtergrond worden bewezen.
4.1.6.
Ten aanzien van het primair onder 6 ten laste gelegde
De rechtbank is – met de officier van justitie en anders dan de raadsman – van oordeel dat het onder 6 primair ten laste gelegde – het witwassen van een computer – bewezen is. Hiertoe overweegt zij als volgt.
Tijdens de doorzoeking van de kamer van verdachte is een computer (Apple iMac) aangetroffen. Na het opstarten van die computer bleek over het midden van het beeldscherm een groene balk te lopen. Aan de linkerkant van het beeldscherm verscheen een bedrijfslogo (“ [naam bedrijf] ”). Uit onderzoek is gebleken dat op 5 oktober 2018 aangifte is gedaan van een inbraak in een bedrijfspand, waarbij onder meer een Apple iMac met een zelfde groene streep is weggenomen bij een bedrijf genaamd [naam bedrijf] .
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat de Apple iMac in zijn kast lag. Een medebewoner heeft verdachte gevraagd de computer voor hem te bewaren, omdat hij hem niet zelf bij zich kon houden.
Gelet op zijn verklaring had verdachte wetenschap van en beschikkingsmacht over de laptop, terwijl hij ook redelijkerwijs moest vermoeden dat de computer afkomstig was uit enig misdrijf.
Daarom is de rechtbank – anders dan de raadsman – van oordeel dat verdachte deze computer heeft witgewassen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1.
op 29 september 2018 te Tilburg, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een bril, merk Dita Mach Five, waarde circa 1050 euro, toebehorende aan winkel [naam brillenzaak 1] en [persoon 2] ;
2.
in de periode van 10 oktober 2018 tot en met 14 november 2018, te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen een bril (merk Dita System One) voorhanden heeft gehad, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
3.
op 15 november 2018 te Amsterdam een wapen van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Sig, model P220, kaliber 9x19mm, en munitie van categorie II en III, te weten 5 patronen categorie III, van het merk G.F.L. en Lapua en Geco en PMC en 2 patronen categorie II, van het merk Sintox voorhanden heeft gehad;
4.
in de periode van 2 november 2018 tot en met 15 november 2018, te Amsterdam een damestas, inhoudende onder meer een Duitstalige kaart en boek, bos sleutels, vrouwelijke producten en een reisgids, voorhanden heeft gehad, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden, dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
5.
in de periode van 5 november 2018 tot en met 15 november 2018 te Amsterdam een laptop (merk Lenovo, type Thinkpad), voorhanden heeft gehad, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
6.
in de periode van 4 oktober 2018 tot en met 15 november 2018, te Amsterdam een computer (merk Apple iMac), voorhanden heeft gehad, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregel

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte volgens het volwassenstrafrecht zal worden berecht en dat verdachte voor de door haar onder 1 primair, onder 2 meer subsidiair, onder 3, onder 4 subsidiair, onder 5 primair en onder 6 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
8.2.
Standpunt van de raadsman
Indien de rechtbank toch tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman verzocht het adolescentenstrafrecht van toepassing te verklaren. Ook dient de eis van de officier van justitie te worden gematigd.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie. Dit is een zeer ernstig strafbaar feit, omdat het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengt. De rechtbank neemt het verdachte bovendien zeer kwalijk dat hij dit vuurwapen en de munitie in zijn kamer bij Stichting [naam 1] – een maatschappelijke opvang voor onder meer kwetsbare personen – had liggen.
Naast het vuurwapen lagen op de kamer van verdachte bovendien verschillende voorwerpen ten aanzien waarvan verdachte zich aan vermogensdelicten heeft schuldig gemaakt. Dit zijn vervelende feiten die de rechtmatige eigenaren van deze voorwerpen veel hinder en kosten opleveren. Verdachte heeft met zijn gedrag geen respect getoond voor andermans eigendommen. Bovendien heeft hij geen verantwoordelijkheid genomen voor wat hij heeft gedaan.
De rechtbank heeft het strafblad van verdachte van 6 augustus 2019 bekeken, waaruit is gebleken dat verdachte eerder is veroordeeld voor verscheidene vermogensdelicten. De rechtbank weegt dit als strafverzwarend mee. De rechtbank ziet dat – in verband met een veroordeling van 13 maart 2019 – artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Advies reclassering - Adolescentenstrafrecht
De rechtbank heeft acht geslagen op een rapport van de reclassering van 24 mei 2019. In dit rapport wordt geadviseerd verdachte een onvoorwaardelijke sanctie op te leggen. Verdachte heeft momenteel geen dagbesteding en beschikt niet over eigen huisvesting. Bovendien lijkt vooralsnog onvoldoende gedragsverandering te zijn teweeg gebracht. In verband met de al genoemde veroordeling van 13 maart 2019 is sprake van een lopende proeftijd, een fors voorwaardelijk strafdeel en reeds opgelegde bijzondere voorwaarden, maar verdachte werkt maar minimaal mee en houdt zich niet aan afspraken. Bij verdachte wordt onvoldoende motivatie gezien en hij haakt niet aan bij wat hem wordt aangeboden. De rechtbank heeft opgemerkt dat sprake is van een beperking in de vaardigheden van verdachte. De reclassering heeft op dit punt ter zitting nader toegelicht, dat en waarom zij niettemin geen aanleiding zien voor toepassing van het adolescentenstrafrecht. De reclassering ziet gelet op het verloop van het toezicht en de voorgeschiedenis van verdachte op dit moment geen mogelijkheden tot pedagogisch beïnvloeding van verdachte. Hoewel verdachte al geruime tijd bij de reclassering loopt, en in het verleden ook al een gedrag beïnvloedende maatregel is opgelegd, wordt geen ontwikkeling waargenomen. Dit is de reden waarom een onvoorwaardelijke sanctie wordt geadviseerd, waarbij de reclassering opmerkt dat na een eventuele onvoorwaardelijke detentie, weer een vervolg kan worden gegeven aan het bestaande traject.
De rechtbank ziet, gelet op het advies van de reclassering en het verhandelde ter terechtzitting, geen aanleiding om recht te doen overeenkomstig de bepalingen van het adolescentenstrafrecht. Daarbij is voor de rechtbank een belangrijk aspect dat pedagogische beïnvloeding niet mogelijk lijkt en verdachte tot op heden bovendien geen ontwikkeling heeft doorgemaakt, hoewel hem verschillende kansen en handvatten zijn geboden, onder meer door de rechter-commissaris.
Oriëntatiepunten
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) die strafrechters in Nederland hanteren met betrekking tot witwassen (fraude) en diefstallen. Voor de afzonderlijke vermogensdelicten wordt in beginsel een taakstraf (variërend van duur) of een kortdurende gevangenisstraf opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten straftoemeting “vuurwapens en explosieven” die rechters bij de rechtbank Amsterdam hanteren. Voor het voorhanden hebben van – enkel – een vuurwapen in een woning is het uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
De rechtbank acht – alles afwegende – aanleiding af te wijken van de eis van de officier van justitie. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, voornamelijk gelet op de ernst van de feiten – in het bijzonder het voorhanden hebben van het vuurwapen met bijbehorende munitie – en de kansen en mogelijkheden die verdachte in het verleden al geboden zijn. Daarom acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met daarnaast een taakstraf voor de duur van 60 uren passend en geboden.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
Benadeelde partij [persoon 2]
De benadeelde partij [persoon 2] vordert een bedrag van € 1.750,-, bestaande uit
€ 1.250,- aan materiële schadevergoeding en € 500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering – voor zover deze ziet op de materiële schadevergoeding – hoofdelijk kan worden toegewezen. Voor het overige moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
De raadsman heeft betoogd dat de vordering moet worden afgewezen of niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu geen sprake is van rechtstreekse schade.
De rechtbank merkt op dat zij gezien de onderliggende kostenposten het gehele gevorderde bedrag van € 1.750,- aanmerkt als zijnde materiële schade. Vervolgens is de rechtbank van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen geachte feit rechtstreeks materiële schade, te weten de kosten van de bril van € 1.050,-, heeft geleden. Voor rechtstreekse schade is niet vereist dat – zoals door de raadsman is betoogd – verdachte zelf enige wegnemingshandeling heeft verricht.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in zijn vordering niet worden ontvangen en kan hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Conclusie
De rechtbank wijst toe een bedrag van € 1.050,- (duizendvijftig euro), bestaande uit materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het hiervoor onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.050,- (duizendvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Benadeelde partij [persoon 3]
De benadeelde partij [persoon 3] vordert een bedrag van € 1.13,30, bestaande uit materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering hoofdelijk kan worden toegewezen voor zover deze ziet op de kosten van de bril (Dita System One) en de beveiligingskosten.
De raadsman heeft betoogd dat de vordering moet worden afgewezen of niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu geen sprake is van rechtstreekse schade.
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen geachte feit rechtstreeks materiële schade, te weten de kosten van de bril (Dita System One) van € 270,-, heeft geleden. Voor rechtstreekse schade is niet vereist dat – zoals door de raadsman betoogd – verdachte zelf enige wegnemingshandeling heeft verricht.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in zijn vordering niet worden ontvangen en kan hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Conclusie
De rechtbank wijst toe een bedrag van € 270,- (tweehonderdzeventig euro), bestaande uit materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 3] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het hiervoor onder 2 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 270,- (tweehonderdzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Benadeelde partij [persoon 4]
vordert namens de benadeelde partij [naam 2] een bedrag van € 290,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Zoals vermeld is de vordering ingediend namens [naam 2] , maar een machtiging hiertoe ontbreekt. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Conclusie
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Benadeelde partij [persoon 5]
De benadeelde partij [persoon 5] vordert een bedrag van € 11.067,55, bestaande uit
€ 9.067,55 aan materiële schadevergoeding en € 2.000,- aan immateriële schade vergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De laptop wordt niet genoemd in de vordering. Bovendien is de laptop al teruggegeven aan de benadeelde partij. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Conclusie
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Beslag
Onder verdachte is inbeslaggenomen:
  • een HP elitebook, goednummer 5663178;
  • een Apple iPhone (grijs), goednummer 5663189;
  • een Nokia telefoon (zwart), goednummer 5663190;
  • een Samsung telefoon (type: E1200), goednummer 5663434;
  • een Apple iPhone 5 (zwart), goednummer 5663436;
  • een HP probook, goednummer 5663437.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze goederen dienen te worden bewaard voor de belanghebbende.
De raadsman heeft zich hier niet tegen verzet.
Bewaren ten behoeve van de rechthebbende
De inbeslaggenomen voorwerpen dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende, nu niet is komen vast te staan aan wie de voorwerpen toebehoren.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 47, 57, 63, 311 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op het grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 primair en subsidiair en het onder 4 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, onder 2 meer subsidiair, onder 3, onder 4 subsidiair, onder 5 primair en onder 6 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van witwassen;
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 4, 5 en 6:
witwassen, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
 een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren
Beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen;
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 2]gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 1.050,- (duizendvijftig euro), bestaande uit materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (29 september 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan
[persoon 2]voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[persoon 2], te betalen de som van € 1.050,- (duizendvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (29 september 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 3]gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 270,- (tweehonderdzeventig euro), bestaande uit materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (10 oktober 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan
[persoon 3]voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[persoon 3], te betalen de som van € 270,- (tweehonderdzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (10 oktober 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij
[persoon 4]niet-ontvankelijk.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij
[persoon 5]niet-ontvankelijk.
Gelast de
bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan:
  • een HP elitebook, goednummer 5663178;
  • een Apple iPhone (grijs), goednummer 5663189;
  • een Nokia telefoon (zwart), goednummer 5663190;
  • een Samsung telefoon (type: E1200), goednummer 5663434;
  • een Apple iPhone 5 (zwart), goednummer 5663436;
  • een HP probook, goednummer 5663437.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en J.M. Hoogveld, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 september 2019.
Verklaart de jongste rechter buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]

[...]

  • [...]
  • [...]