8.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie. Dit is een zeer ernstig strafbaar feit, omdat het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengt. De rechtbank neemt het verdachte bovendien zeer kwalijk dat hij dit vuurwapen en de munitie in zijn kamer bij Stichting [naam 1] – een maatschappelijke opvang voor onder meer kwetsbare personen – had liggen.
Naast het vuurwapen lagen op de kamer van verdachte bovendien verschillende voorwerpen ten aanzien waarvan verdachte zich aan vermogensdelicten heeft schuldig gemaakt. Dit zijn vervelende feiten die de rechtmatige eigenaren van deze voorwerpen veel hinder en kosten opleveren. Verdachte heeft met zijn gedrag geen respect getoond voor andermans eigendommen. Bovendien heeft hij geen verantwoordelijkheid genomen voor wat hij heeft gedaan.
De rechtbank heeft het strafblad van verdachte van 6 augustus 2019 bekeken, waaruit is gebleken dat verdachte eerder is veroordeeld voor verscheidene vermogensdelicten. De rechtbank weegt dit als strafverzwarend mee. De rechtbank ziet dat – in verband met een veroordeling van 13 maart 2019 – artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Advies reclassering - Adolescentenstrafrecht
De rechtbank heeft acht geslagen op een rapport van de reclassering van 24 mei 2019. In dit rapport wordt geadviseerd verdachte een onvoorwaardelijke sanctie op te leggen. Verdachte heeft momenteel geen dagbesteding en beschikt niet over eigen huisvesting. Bovendien lijkt vooralsnog onvoldoende gedragsverandering te zijn teweeg gebracht. In verband met de al genoemde veroordeling van 13 maart 2019 is sprake van een lopende proeftijd, een fors voorwaardelijk strafdeel en reeds opgelegde bijzondere voorwaarden, maar verdachte werkt maar minimaal mee en houdt zich niet aan afspraken. Bij verdachte wordt onvoldoende motivatie gezien en hij haakt niet aan bij wat hem wordt aangeboden. De rechtbank heeft opgemerkt dat sprake is van een beperking in de vaardigheden van verdachte. De reclassering heeft op dit punt ter zitting nader toegelicht, dat en waarom zij niettemin geen aanleiding zien voor toepassing van het adolescentenstrafrecht. De reclassering ziet gelet op het verloop van het toezicht en de voorgeschiedenis van verdachte op dit moment geen mogelijkheden tot pedagogisch beïnvloeding van verdachte. Hoewel verdachte al geruime tijd bij de reclassering loopt, en in het verleden ook al een gedrag beïnvloedende maatregel is opgelegd, wordt geen ontwikkeling waargenomen. Dit is de reden waarom een onvoorwaardelijke sanctie wordt geadviseerd, waarbij de reclassering opmerkt dat na een eventuele onvoorwaardelijke detentie, weer een vervolg kan worden gegeven aan het bestaande traject.
De rechtbank ziet, gelet op het advies van de reclassering en het verhandelde ter terechtzitting, geen aanleiding om recht te doen overeenkomstig de bepalingen van het adolescentenstrafrecht. Daarbij is voor de rechtbank een belangrijk aspect dat pedagogische beïnvloeding niet mogelijk lijkt en verdachte tot op heden bovendien geen ontwikkeling heeft doorgemaakt, hoewel hem verschillende kansen en handvatten zijn geboden, onder meer door de rechter-commissaris.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) die strafrechters in Nederland hanteren met betrekking tot witwassen (fraude) en diefstallen. Voor de afzonderlijke vermogensdelicten wordt in beginsel een taakstraf (variërend van duur) of een kortdurende gevangenisstraf opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten straftoemeting “vuurwapens en explosieven” die rechters bij de rechtbank Amsterdam hanteren. Voor het voorhanden hebben van – enkel – een vuurwapen in een woning is het uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
De rechtbank acht – alles afwegende – aanleiding af te wijken van de eis van de officier van justitie. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, voornamelijk gelet op de ernst van de feiten – in het bijzonder het voorhanden hebben van het vuurwapen met bijbehorende munitie – en de kansen en mogelijkheden die verdachte in het verleden al geboden zijn. Daarom acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met daarnaast een taakstraf voor de duur van 60 uren passend en geboden.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
Benadeelde partij [persoon 2]
De benadeelde partij [persoon 2] vordert een bedrag van € 1.750,-, bestaande uit
€ 1.250,- aan materiële schadevergoeding en € 500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering – voor zover deze ziet op de materiële schadevergoeding – hoofdelijk kan worden toegewezen. Voor het overige moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
De raadsman heeft betoogd dat de vordering moet worden afgewezen of niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu geen sprake is van rechtstreekse schade.
De rechtbank merkt op dat zij gezien de onderliggende kostenposten het gehele gevorderde bedrag van € 1.750,- aanmerkt als zijnde materiële schade. Vervolgens is de rechtbank van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen geachte feit rechtstreeks materiële schade, te weten de kosten van de bril van € 1.050,-, heeft geleden. Voor rechtstreekse schade is niet vereist dat – zoals door de raadsman is betoogd – verdachte zelf enige wegnemingshandeling heeft verricht.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in zijn vordering niet worden ontvangen en kan hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank wijst toe een bedrag van € 1.050,- (duizendvijftig euro), bestaande uit materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het hiervoor onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.050,- (duizendvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Benadeelde partij [persoon 3]
De benadeelde partij [persoon 3] vordert een bedrag van € 1.13,30, bestaande uit materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering hoofdelijk kan worden toegewezen voor zover deze ziet op de kosten van de bril (Dita System One) en de beveiligingskosten.
De raadsman heeft betoogd dat de vordering moet worden afgewezen of niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu geen sprake is van rechtstreekse schade.
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen geachte feit rechtstreeks materiële schade, te weten de kosten van de bril (Dita System One) van € 270,-, heeft geleden. Voor rechtstreekse schade is niet vereist dat – zoals door de raadsman betoogd – verdachte zelf enige wegnemingshandeling heeft verricht.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in zijn vordering niet worden ontvangen en kan hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank wijst toe een bedrag van € 270,- (tweehonderdzeventig euro), bestaande uit materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 3] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het hiervoor onder 2 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 270,- (tweehonderdzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Benadeelde partij [persoon 4]
vordert namens de benadeelde partij [naam 2] een bedrag van € 290,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Zoals vermeld is de vordering ingediend namens [naam 2] , maar een machtiging hiertoe ontbreekt. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Benadeelde partij [persoon 5]
De benadeelde partij [persoon 5] vordert een bedrag van € 11.067,55, bestaande uit
€ 9.067,55 aan materiële schadevergoeding en € 2.000,- aan immateriële schade vergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De laptop wordt niet genoemd in de vordering. Bovendien is de laptop al teruggegeven aan de benadeelde partij. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Onder verdachte is inbeslaggenomen:
- een HP elitebook, goednummer 5663178;
- een Apple iPhone (grijs), goednummer 5663189;
- een Nokia telefoon (zwart), goednummer 5663190;
- een Samsung telefoon (type: E1200), goednummer 5663434;
- een Apple iPhone 5 (zwart), goednummer 5663436;
- een HP probook, goednummer 5663437.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze goederen dienen te worden bewaard voor de belanghebbende.
De raadsman heeft zich hier niet tegen verzet.
Bewaren ten behoeve van de rechthebbende
De inbeslaggenomen voorwerpen dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende, nu niet is komen vast te staan aan wie de voorwerpen toebehoren.