Op 13 september 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam een ontbindingsvonnis uitgesproken in de zaak met parketnummer 13/741234-18, waarbij de rechtbank zich heeft gebogen over de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering was gebaseerd op feiten waarvoor de veroordeelde eerder was veroordeeld, waaronder diefstal door twee of meer verenigde personen en medeplegen van witwassen. De rechtbank heeft op basis van het onderzoek ter terechtzitting van 30 augustus 2019 en de ingediende stukken vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft genoten van de strafbare feiten. De officier van justitie had aanvankelijk een bedrag van € 1.332,50 gevorderd, maar dit bedrag werd tijdens de zitting verlaagd naar € 516,67. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde op € 483,33 moet worden vastgesteld. Dit bedrag is gebaseerd op de waarde van de gestolen bril en de verkoopprijs die de veroordeelde had vastgesteld. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat opgelegd, waarbij de wettelijke grondslag is gevonden in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, met mr. A.K. Glerum als voorzitter, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.