ECLI:NL:RBAMS:2019:6774

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 september 2019
Publicatiedatum
13 september 2019
Zaaknummer
13/741234-18 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvonnis met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak

Op 13 september 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam een ontbindingsvonnis uitgesproken in de zaak met parketnummer 13/741234-18, waarbij de rechtbank zich heeft gebogen over de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering was gebaseerd op feiten waarvoor de veroordeelde eerder was veroordeeld, waaronder diefstal door twee of meer verenigde personen en medeplegen van witwassen. De rechtbank heeft op basis van het onderzoek ter terechtzitting van 30 augustus 2019 en de ingediende stukken vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft genoten van de strafbare feiten. De officier van justitie had aanvankelijk een bedrag van € 1.332,50 gevorderd, maar dit bedrag werd tijdens de zitting verlaagd naar € 516,67. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde op € 483,33 moet worden vastgesteld. Dit bedrag is gebaseerd op de waarde van de gestolen bril en de verkoopprijs die de veroordeelde had vastgesteld. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat opgelegd, waarbij de wettelijke grondslag is gevonden in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, met mr. A.K. Glerum als voorzitter, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/741234-18 (ontneming)
Datum uitspraak: 13 september 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/741234-18, tegen
[veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 30 augustus 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van wat de officier van justitie mr. R. Bosman en veroordeelde en zijn raadsman mr. R.M.F.R. Ketwaru naar voren hebben gebracht.

2.Vordering

De vordering van de officier van justitie van 6 augustus 2019 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een bedrag van € 1.332,50. Ter terechtzitting van 30 augustus 2019 heeft de officier van justitie haar vordering gewijzigd in die zin dat zij het bedrag stelt op € 516,67.
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat deze betreft feiten waarvoor veroordeelde in de onderliggende strafzaak is veroordeeld.

3.Grondslag van de vordering

Veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van heden ter zake van onder meer de volgende strafbare feiten veroordeeld:
ten aanzien van feit 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van witwassen.

4.Wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie vindt haar grondslag in het dossier van de onderliggende strafzaak. Vaststaat dat het eerste feit is begaan door drie personen en dat de bril een waarde vertegenwoordigt van € 1.050,-. Daarom luidt de conclusie van de officier van justitie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde voor dit feit ziet op een bedrag van € 350,-. Ten aanzien van het tweede feit heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde ziet op een bedrag van € 166,67. Hiertoe is aangevoerd dat veroordeelde – nadat de bril door twee anderen is gestolen – in de advertentie de verkoopprijs op een bedrag van € 500,- heeft gesteld.
4.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft primair aangevoerd dat de vordering moet worden afgewezen omdat veroordeelde geen daadwerkelijk voordeel heeft genoten. Subsidiair heeft de raadsman verzocht het standpunt van de officier van justitie ter terechtzitting te volgen.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – anders dan de raadsman – van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat veroordeelde voordeel heeft genoten. Veroordeelde had feitelijk zeggenschap over beide brillen en heeft deze verkocht, althans getracht te verkopen. Niet is vereist dat is komen vast te staan dat de brillen ook daadwerkelijk zijn verkocht.
De rechtbank komt op basis van datgene wat in het vonnis van heden is opgenomen tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Bewezen is dat veroordeelde het feit samen met twee anderen heeft gepleegd. De bril vertegenwoordigt een waarde van € 1.050,- [1] . Een pondspondsgewijze verdeling ligt in de rede, zodat moet worden aangenomen dat veroordeelde met betrekking tot dit feit bevoordeeld is met een bedrag van € 350,-.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Bewezen is dat veroordeelde het feit heeft gepleegd nadat de bril door twee anderen is weggenomen. Echter, anders dan door de officier van justitie is aangevoerd, heeft veroordeelde in de advertentie de verkoopprijs van deze bril op een bedrag van € 400,- [2] gesteld. Ook hier ligt een pondspondsgewijze verdeling in de rede, zodat moet worden aangenomen dat veroordeelde met betrekking tot dit feit bevoordeeld is met een bedrag van € 133,33.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft veroordeelde door middel van voornoemde strafbare feiten een voordeel verkregen dat de rechtbank schat op (€ 350,- + € 133,33 =)
€ 483,33.
De rechtbank ontleent deze schatting aan de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

5.Verplichting tot betaling

De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op € 483,33.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van
€ 483,33.
Legt op aan
[veroordeelde]de verplichting tot betaling van
€ 483,33(vierhonderddrieëntachtig euro en drieëndertig cent) aan de Staat.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en J.M. Hoogveld, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 september 2019.
Verklaart de jongste rechter buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL2000-2018231154-1 van 1 oktober 2018, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pag. A3 01).
2.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2018205861-4 van 15 oktober 2018, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pag. A4 08).