In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 juli 2019 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Verenigd Koninkrijk op 27 juli 2017. De opgeëiste persoon, geboren in 1985 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was op dat moment gedetineerd in een Britse inrichting.
De behandeling van de vordering vond plaats op verschillende openbare zittingen, waarbij de rechtbank de detentieomstandigheden in de betrokken Britse penitentiaire inrichtingen heeft onderzocht. De rechtbank heeft op 7 mei 2019 een tussenuitspraak gedaan waarin het onderzoek werd heropend en geschorst in afwachting van aanvullende informatie over de detentieomstandigheden. Op basis van de ontvangen informatie heeft de rechtbank vastgesteld dat de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid in HMP Liverpool zal worden geplaatst, waar de detentieomstandigheden inmiddels zijn verbeterd.
De rechtbank concludeert dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon na zijn overlevering. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarmee de beslissing is genomen in het belang van het strafrechtelijk onderzoek in het Verenigd Koninkrijk.