ECLI:NL:RBAMS:2019:6758

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
12 september 2019
Zaaknummer
13/751102-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in het Verenigd Koninkrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 juli 2019 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Verenigd Koninkrijk op 27 juli 2017. De opgeëiste persoon, geboren in 1985 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was op dat moment gedetineerd in een Britse inrichting.

De behandeling van de vordering vond plaats op verschillende openbare zittingen, waarbij de rechtbank de detentieomstandigheden in de betrokken Britse penitentiaire inrichtingen heeft onderzocht. De rechtbank heeft op 7 mei 2019 een tussenuitspraak gedaan waarin het onderzoek werd heropend en geschorst in afwachting van aanvullende informatie over de detentieomstandigheden. Op basis van de ontvangen informatie heeft de rechtbank vastgesteld dat de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid in HMP Liverpool zal worden geplaatst, waar de detentieomstandigheden inmiddels zijn verbeterd.

De rechtbank concludeert dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon na zijn overlevering. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarmee de beslissing is genomen in het belang van het strafrechtelijk onderzoek in het Verenigd Koninkrijk.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751102-19
RK nummer: 19/954
Datum uitspraak: 11 juli 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 februari 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 juli 2017 door
the District Judge (Magistrates Court) Sitting at Liverpool Magistrates Court(Verenigd Koninkrijk) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in het [plaats detentie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 april 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.C. Polat, advocaat te Breukelen en door een tolk in de Engelse taal.
Het onderzoek ter zitting is op 2 april 2019 voor bepaalde tijd geschorst teneinde de antwoorden van de Britse justitiële autoriteiten af te wachten op de vragen die het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) heeft gesteld over in welke penitentiaire inrichting de opgeëiste persoon in het Verenigd Koninkrijk wordt gedetineerd na een eventuele overlevering.
De behandeling van de vordering is hervat op de openbare zitting van 25 april 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon is wederom bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Engelse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Bij tussenuitspraak van 7 mei 2019 heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak heropend en het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst in verband met de detentieomstandigheden in de penitentiaire inrichtingen HMP Birmingham, HMP Bedford en HMP Liverpool.
Verder heeft de rechtbank daarbij de beslissing over de overlevering uitgesteld in afwachting van aanvullende informatie van de uitvaardigende autoriteit op grond waarvan het bestaan van een reëel gevaar op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest kan worden uitgesloten.
Op 27 juni 2019 heeft de rechtbank, met toestemming van partijen, in gewijzigde samenstelling het onderzoek hervat in de stand waarin het zich ten tijde van de schorsing van het onderzoek bevond. Gehoord zijn de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel en de raadsman van de opgeëiste persoon.
In de tussenuitspraak van 7 mei 2019 heeft de rechtbank reeds beslissingen genomen omtrent de genoegzaamheid van de stukken en de strafbaarheid van de feiten. Daarbij is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van onderdeel e) van het EAB aangehecht waarin de bedoelde feiten zijn omschreven.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting van 25 april 2019 verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Britse nationaliteit heeft.

3.Detentieomstandigheden

De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 7 mei 2019 met toepassing van het beslismodel uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) inzake Aranyosi en Căldăraru van 5 april 2016 de beslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB uitgesteld, totdat zij aanvullende gegevens verkrijgt op grond waarvan zij het bestaan van een dergelijk gevaar kan uitsluiten.
Voor de zitting van 27 juni 2019 heeft de Director General Prisons, HM Prison and Probation Service bij brief van 12 juni 2019 aanvullende gegevens verstrekt.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon volgens deze brief gedurende het strafproces naar alle waarschijnlijkheid zal worden geplaatst in de detentie-instelling HMP Liverpool en dat hij een eventueel op te leggen straf naar alle waarschijnlijkheid zal moeten uitzitten in een detentie-instelling in Noordwest-Engeland, zoals HMP Garth, Hindley Risley of Wymott.
Over de persoonlijke ruimte in meerpersoonscellen in HMP Liverpool vermeldt de brief van 12 juni 2019 dat voor deze cellen geldt dat die per persoon tenminste 4 m² bedraagt. Die mededeling is onderbouwd aan de hand van gedetailleerde informatie in bijlage E met betrekking tot de afmetingen van de verschillende cellen. Van een beperkte individuele ruimte, die de rechtbank eerder aanleiding gaf tot het aannemen van een reëel gevaar op onmenselijke of vernederende behandeling, is ten aanzien van de detentie-instelling in Liverpool om die reden geen sprake meer. Ook blijkt uit de brief dat de overbevolking in HMP Liverpool is teruggedrongen door de capaciteit van de instelling terug te brengen van 1442 personen vóór 2016 naar 700 personen op 26 april 2019, terwijl op die datum 661 personen gedetineerd waren. Daarnaast zijn maatregelen genomen om de veiligheid en leefbaarheid te verbeteren. Een en ander heeft tot gevolg dat daardoor ook geen voornoemd reëel gevaar bestaat ten aanzien van de detentie-instelling in Liverpool. De rechtbank beschikt evenmin over aanwijzingen dat in detentie-instellingen in Noordwest-Engeland, waaronder de vier in de brief van 12 juni 2019 genoemde, een dergelijk reëel gevaar bestaat.
Het verweer van de verdediging dat niet volledig is uitgesloten dat de opgeëiste persoon, in uitzonderlijke omstandigheden zou kunnen worden overgeplaatst naar een detentie-instelling in een andere regio - en dus ook naar HMP Birmingham of Bedford waarover de rechtbank geen nadere informatie heeft ontvangen - leidt niet tot een andersluidende conclusie. Volgens het arrest van het HVJ EU van 25 juli 2018 in de zaak ML (C-220/18 PPU) is de uitvoerende autoriteit verplicht uitsluitend de detentieomstandigheden te onderzoeken in de penitentiaire inrichtingen waar de opgeëiste persoon, volgens de informatie waarover zij beschikt, naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd.
De rechtbank is daarom, met de officier van justitie en anders dan de raadsman, van oordeel dat op basis van de aanvullende gegevens het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon na zijn overlevering in detentie in Groot-Brittannië thans kan worden uitgesloten.
Gelet op het voorgaande staat het bepaalde in artikel 4 van het Handvest niet in de weg aan het nemen van een (positieve) beslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB.

4.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

5.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

6.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Judge (Magistrates Court) Sitting at Liverpool Magistrates Courtten behoeve van het in het Verenigd Koninkrijk tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en T.B. Trotman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 juli 2019.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.