ECLI:NL:RBAMS:2019:6733

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 september 2019
Publicatiedatum
12 september 2019
Zaaknummer
C/13/664309 / HA ZA 19-366
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevelen en aanwijzingen voor bewijsstukken in civiele procedure tussen buitenlandse rechtspersonen

In deze civiele procedure, aangespannen door de National Joint Stock Company Naftogaz of Ukraine tegen de Public Joint Stock Company Gazprom en andere gedaagden, heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 september 2019 een vonnis gewezen. De rechtbank heeft ambtshalve bevelen gegeven op grond van artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) om bewijsstukken in het geding te brengen. De zaak betreft een geschil over de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en de verplichtingen van de gedaagden, die niet verschenen zijn in de procedure. De rechtbank heeft de verzoeken van Naftogaz om replicatie afgewezen, maar heeft wel besloten dat er een comparitie van partijen moet plaatsvinden om de rechtsmacht te beoordelen. De rechtbank heeft daarbij de rolrechter de opdracht gegeven om de partijen voldoende tijd te geven om hun standpunten te verhelderen. Tevens heeft de rechtbank de gedaagden, Gazprom en Krasnodar, bevelen gegeven om bepaalde documenten in het geding te brengen, en heeft zij Naftogaz opgedragen om dit vonnis en de Russische vertaling daarvan aan de gedaagden te betekenen. De rechtbank heeft de termijn voor betekening vastgesteld op zes maanden en heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere procedurele stappen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/664309 / HA ZA 19-366
Vonnis van 11 september 2019
in de zaak van
rechtspersoon naar buitenlands recht
NATIONAL JOINT STOCK COMPANY NAFTOGAZ OF UKRAINE,
gevestigd te Kiev, Oekraïne
eiseres,
advocaat mr. M.A. Leijten te Amsterdam,
tegen
1. rechtspersoon naar buitenlands recht
PUBLIC JOINT STOCK COMPANY GAZPROM,
gevestigd te Moskou, Russische Federatie,
gedaagde,
niet verschenen,
2. rechtspersoon naar buitenlands recht
GAZPROM TRANSGAZ KRASNODAR LLC,
gevestigd te Kraznodar, Russische Federatie,
gedaagde,
niet verschenen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SOUTH STREAM TRANSPORT B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.Ph. de Korte te Amsterdam.
Partijen worden hierna Naftogaz, Gazprom, Krasnodar en South Stream genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de conclusie van antwoord van South Stream.
Vervolgens heeft de rolrechter de zaak aangehouden om te beslissen of een comparitie zal worden gelast.
1.2.
Naftogaz heeft verzocht re- en dupliek toe te staan. South Stream is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld op dat verzoek te reageren, maar heeft dat niet gedaan. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen. Naftogaz heeft herziening van die beslissing gevraagd en South Stream van dat verzoek op de hoogte gesteld.

2.De overwegingen

2.1.
Naftogaz legt aan het herhaalde verzoek om te mogen repliceren onder meer ten grondslag dat een schikking niet te verwachten valt. Verder wijst zij op de ingewikkeldheid van de zaak en het door South Stream gevoerde bevoegdheidsverweer, waarop zij nog niet heeft kunnen reageren. Bovendien stelt zij dat te verwachten is dat na de comparitie nog een schriftelijke ronde zal volgen.
2.2.
De rechtbank heeft de beslissing naar aanleiding van het herhaalde verzoek en in het licht van de in artikel 20 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) omschreven taak om te waken tegen onnodige vertraging van het geding heroverwogen.
2.3.
De rechtbank zal de beslissing niet herzien. Ook als een schikking niet te verwachten valt, staat dat aan het houden van een comparitie van partijen niet in de weg. De ingewikkeldheid van de zaak is daarvoor evenmin een beletsel.
In dit geding zal als eerste over de rechtsmacht van de Nederlandse rechter moeten worden beslist. Juist is dat Naftogaz op het op dat punt gevoerde verweer nog niet schriftelijk heeft kunnen reageren. Wel heeft zij in de dagvaarding reeds aan dit punt aandacht besteed.
De rechtbank zal, teneinde partijen voldoende in de gelegenheid te stellen op dit onderwerp in te gaan, bij de te plannen comparitie de raadslieden elk een spreektijd van een half uur toestaan, waarbij zij zich van een pleitnota kunnen bedienen.
Op grond van het bovenstaande is er geen reden om in dit stadium van het geding geen comparitie van partijen te houden. Na het houden van de comparitie kan het verdere procesverloop worden bepaald, waarbij – indien hoor en wederhoor of de goede instructie van de zaak dat vereisen – nog een schriftelijke ronde, hetzij akten over specifieke onderwerpen, hetzij re- en dupliek, zal worden toegestaan.
2.4.
De rechtbank zal ter bespoediging van de zaak de in het dictum genoemde bevelen in de zin van artikel 22 Rv geven. Voor de beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en – voor het geval de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft – de beoordeling van de vorderingen van Naftogaz, is noodzakelijk inzicht te krijgen in de aandelentransactie zoals deze heeft plaatsgevonden. Daarvoor is noodzakelijk dat de in het dictum genoemde bescheiden in het geding worden gebracht.
Met het geven van de hierna te noemen bevelen wordt niet vooruit gelopen op enige in deze zaak te geven beslissing; zij dienen slechts om ervoor te zorgen dat het partijdebat en de beslissingen in deze zaak kunnen plaatsvinden op basis van volledige informatie, zodat onnodige vertraging van de procedure wordt voorkomen.
2.5.
Dat Gazprom en Krasnodar tot op heden niet in dit geding zijn verschenen, betekent niet dat jegens hen geen bevel als bedoeld in artikel 22 Rv kan worden gegeven. Zij kunnen immers op grond van het bepaalde in artikel 142 Rv alsnog in het geding verschijnen, zolang het eindvonnis nog niet is gewezen.
Wel betekent dit dat dit vonnis en de Russische vertaling daarvan aan hen zullen moeten worden betekend, waarvoor Naftogaz alle door haar te verrichten handelingen zal moeten verrichten binnen een maand nadat het vonnis wordt gewezen. De rechtbank zal aan het niet voldoen aan de gegeven bevelen alleen jegens de niet verschenen gedaagden rechtsgevolgen verbinden indien Naftogaz de bewijsstukken met betrekking tot deze betekening in het geding brengt, waartoe eveneens bevel zal worden gegeven.
2.6.
Met het oog op de betekening zoals die al heeft plaatsgevonden en de betekening die op grond van dit vonnis moet plaatsvinden overweegt de rechtbank nog het volgende.
Gazprom en Krasnodar zijn (nog) niet in het geding verschenen. Of tegen hen verstek verleend kan worden, hangt af van de vraag of de dagvaarding is betekend volgens de regels die zijn gesteld in het Haags Betekeningsverdrag (hierna: HBV), in het bijzonder in artikel 15 daarvan.
Hierbij is van belang dat Naftogaz heeft gesteld dat zij niet beschikt over de in artikel 6 van het HBV bedoelde verklaring van de door de aangezochte staat (in dit geval de Russische Federatie) aangewezen centrale autoriteit als bedoeld in artikel 2 van het HBV met betrekking tot de betekening aan Gazprom respectievelijk Krasnodar. Daarbij heeft zij opgemerkt dat dergelijke berichten volgens de deurwaarder door de autoriteiten van de Russische Federatie in de regel niet worden verstrekt.
Gevolg hiervan is dat tot op heden niet is komen vast te staan dat de dagvaarding aan Gazprom en Krasnodar is betekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, eerste lid onder a, van het HBV. Artikel 10 van het HBV laat, behalve betekening of kennisgeving van een stuk door de centrale autoriteit van de aangezochte staat, toe dat het betrokken stuk rechtstreeks per post wordt toegezonden aan degene voor wie het is bestemd, tenzij de staat van bestemming een voorbehoud op dit punt heeft gemaakt, waarbij die staat door middel van een daartoe gemaakt bezwaar heeft verklaard zich tegen deze wijze van kennisgeving te verzetten. Omdat de Russische Federatie op de voet van het bepaalde in artikel 21, tweede lid onder a, een zodanig voorbehoud bij het HBV heeft gemaakt, geldt de toezending per aangetekende brief niet als een door het HBV toegestane vorm van kennisgeving. Vooralsnog moet de rechtbank er dus van uitgaan dat geen geldige betekening heeft plaatsgevonden. Dat wordt anders nadat de termijn als bedoeld in artikel 15, tweede lid onder b, van het HBV en artikel 10, eerste lid onder b, van de wet tot uitvoering van het HBV is verstreken, mits ook is voldaan aan de vereisten van artikel 15 lid 2 onder a en c.
De rechtbank zal voor deze zaak de termijn als bedoeld artikel 15, tweede lid onder b, van het HBV vaststellen op zes maanden.
2.7.
Volgens de memorie van toelichting bij de Goedkeuringswet van het HBV (Kamerstukken 1973-1974 – 12 865 (R948), nr. 3, p. 8) is geheel overgelaten aan het oordeel van de rechter of is voldaan aan artikel 15 lid 2 onder c. De rechtbank acht het noodzakelijk reeds op voorhand voor het onderhavige geval daarvoor aanwijzingen te geven.
De rechtbank verwacht van Naftogaz dat zij bewijs overlegt van haar verzoeken aan de centrale autoriteit van de Russische Federatie om afgifte van de in artikel 6 van het HBV bedoelde verklaringen. Het eerste verzoek mag niet eerder dan twee maanden na de betekening worden gedaan, het tweede verzoek mag niet eerder dan twee maanden na het eerste worden gedaan.
2.8.
Hoewel artikel 15 van het HBV niet geldt voor de betekeningen die volgens dit vonnis moeten plaatsvinden, zal de rechtbank die regel hierop wel toepassen, nu in de wet is bepaald dat de rechter aan het niet voldoen aan de bevelen als bedoeld in artikel 22 Rv de gevolgen kan verbinden die hij geraden acht en daarvoor mede van belang is op welke wijze de niet verschenen partij van het bevel op de hoogte is gebracht.
2.9.
Dat betekent dat de mondelinge behandeling zekerheidshalve zal worden bepaald op een termijn van ten minste zes maanden nadat de betekening had moeten plaatsvinden, zodat na het verstrijken van die termijn kan worden beslist of aan de eisen van een geldige betekening is voldaan, ook indien de in artikel 6 van het HBV bedoelde verklaring van de centrale autoriteit van de Russische Federatie (ondanks herhaald verzoek) ontbreekt.
2.10.
De rechtbank zal de zaak eerst naar de rol verwijzen voor het door elk van partijen nemen van een akte teneinde te voldoen aan het gegeven bevel als bedoeld in artikel 22 Rv en voor het opgeven van verhinderdata. Vervolgens zal een comparitie van partijen worden gelast. Iedere verdere beslissing wordt thans aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
beveelt zowel Gazprom als Krasnodar in het geding te brengen:
- de tussen hen gesloten overeenkomst die ten grondslag heeft gelegen aan de levering door Gazprom aan Krasnodar van de aandelen South Stream; en
- de notariële akte van levering van deze aandelen;
3.2.
bepaalt dat voor zover een van de onder 3.1. genoemde gedaagden aan het daar gegeven bevel voldoet, de ander zal zijn bevrijd van haar verplichting aan dit bevel te voldoen;
3.3.
beveelt South Stream in het geding te brengen:
- haar aandelenregister;
3.4.
beveelt Naftogaz dit vonnis en de Russische vertaling daarvan aan Gazprom en Krasnodar te betekenen en alle door haar te verrichten handelingen, die volgens het HBV vereist zijn, te verrichten binnen een maand na de datum van dit vonnis;
3.5.
bepaalt de termijn als bedoeld artikel 15, tweede lid onder b, van het HBV op zes maanden;
3.6.
beveelt Naftogaz in het geding te brengen:
- de van de centrale autoriteit van de Russische Federatie ontvangen verklaringen als bedoeld in artikel 6 van het HBV met betrekking tot de dagvaarding en met betrekking tot de betekening van dit vonnis met de Russische vertaling daarvan;
en, bij gebreke daarvan:
- alle andere bewijstukken en een verklaring van de behandelende deurwaarder(s) waaruit blijkt dat de betekening van de dagvaarding en van dit vonnis met de Russische vertaling daarvan aan elk van de thans nog niet verschenen partijen heeft plaatsgevonden overeenkomstig de regels van het HBV en is voldaan aan hetgeen is bepaald in dit vonnis onder 2.7;
3.7.
verwijst de zaak naar de rol van
4 maart 2020voor het opgeven van verhinderdata over de maanden mei tot en met septemberw 2020 met het oog op een te plannen comparitie van partijen;
3.8.
verwijst de zaak vervolgens naar de rol van
15 april 2020voor het nemen van een akte, teneinde elk van partijen in de gelegenheid te stellen aan de hiervoor genoemde bevelen te voldoen;
3.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, mr. N.A.J. Purcell en mr. M.R.J. van Wel en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2019. [1]

Voetnoten

1.type: RHCJ