ECLI:NL:RBAMS:2019:6656

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2019
Publicatiedatum
10 september 2019
Zaaknummer
C/13/667753 FT RK 19.986
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opleggen van een dwangakkoord in het kader van schuldsanering

Op 10 september 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, geboren in 1987 te Turkije, een verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord indiende in het kader van zijn schuldsanering. Verzoeker had een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, waarbij hij hen een percentage van hun vorderingen aanbood in ruil voor finale kwijting. De meeste schuldeisers stemden in met deze regeling, behalve DBO Incasso B.V., die de schuld van verzoeker van € 9.000,= had overgenomen. Tijdens de zitting op 3 september 2019 was verzoeker aanwezig, vergezeld van een vertegenwoordiger en een schuldhulpverlener, terwijl DBO niet verscheen.

De rechtbank heeft het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord afgewezen. De rechtbank oordeelde dat verzoeker niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden, waaronder een aanzienlijke schuld aan het CJIB van € 6.817,53, die voortkwam uit verkeersovertredingen. De rechtbank concludeerde dat verzoeker onvoldoende had aangetoond dat het aanbod dat hij deed aan DBO het maximaal haalbare was, en dat DBO in redelijkheid niet gedwongen kon worden om akkoord te gaan met een aanbod dat slechts 3,1% van haar vordering omvatte. De rechtbank heeft tevens aangegeven dat het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsanering in een afzonderlijk vonnis zal worden behandeld.

De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken en verzoeker heeft de mogelijkheid om binnen acht dagen na de uitspraak hoger beroep in te stellen, mits dit via een advocaat gebeurt. Het vonnis is gewezen door mr. K.M. van Hassel.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaak- / rekestnummer: C/13/667753 FT RK 19.986
vonnis 10 september 2019
in de zaak van
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] , Turkije,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] ,
- hierna te noemen: verzoeker,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DBO INCASSO B.V.,
postadres: 1620 AB Hoorn, postbus 70,
- hierna te noemen: DBO.

1.De procedure

1.1.
Verzoeker heeft, tegelijk met het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsanering, een verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord (artikel 287a van de Faillissementswet (Fw)) bij de rechtbank ingediend. Laatstgenoemd verzoek is behandeld ter zitting van 3 september 2019. Verzoeker is ter zitting verschenen, vergezeld van de heer [vertegenwoordiger verzoeker] , en mevrouw [naam] , schuldhulpverleenster werkzaam bij Doras. Namens DBO is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niemand verschenen.
1.2.
De rechtbank heeft bepaald dat zij vandaag vonnis zal wijzen.

2.De feiten

2.1.
Verzoeker heeft zijn schuldeisers een schuldregeling aangeboden. De regeling houdt in dat zijn 11 schuldeisers, die tezamen een bedrag van € 47.520,99 vertegenwoordigen, tegen betaling van 6,2 % van hun uitstaande vorderingen aan de preferente schuldeisers en 3,1 % van hun uitstaande vorderingen aan de concurrente schuldeisers, aan verzoeker finale kwijting verlenen voor zijn resterende schuld.
2.2.
Behalve DBO hebben alle schuldeisers de onder 2.1. bedoelde schuldregeling aanvaard.

3.Het verzoek

3.1.
Verzoeker heeft de rechtbank verzocht DBO te bevelen in te stemmen met de onder 2.1. bedoelde schuldregeling.
3.2.
Verzoeker heeft zijn verzoek ter zitting nader toegelicht. Uit de toelichting en de stukken blijkt dat verzoeker van mening is dat DBO met haar weigering de andere schuldeisers, die alle met de aangeboden minnelijke regeling instemmen, benadeelt.
3.3.
Verzoeker is nu aangewezen op een bijstandsuitkering, waarop de kostendelersnorm is toegepast, omdat hij bij zijn ouders inwoont. Hij heeft moeite met het vinden van betaald werk. Ook zijn gezondheidsproblemen spelen daarbij een rol. Verzoeker is niet in staat om gedurende lange tijd te staan. Ook heeft hij moeite met ademhalen en hij ervaart stress vanwege zijn schulden. Verzoeker heeft – onder meer – schulden aan het CJIB. Die schulden zien op begane verkeersovertredingen. Verzoeker bezit thans geen auto en/of scooter meer. De schuld aan DBO betreft een oude schuld. Verzoeker heeft toen hij circa 16 jaar oud was bij de Albert Heijn gewerkt. Hij heeft destijds een schuldbekentenis ondertekend, waarin is vermeld dat hij een greep uit de kassa gedaan heeft voor een bedrag van € 9.000,=, Hij is deze bekentenis aangegaan, zo verklaart hij nu, omdat hij niet wilde dat de politie en zijn ouders bij de zaak betrokken zouden worden. De schuld is overgedragen aan DBO. Verzoeker is het (achteraf) niet eens met de hoogte van het bedrag. Hij stelt niet zoveel geld uit de kassa te hebben gepakt. Dat is ook de reden waarom hij niet op de schuld heeft afgelost, aldus steeds verzoeker.
3.4.
Mevrouw [naam] heeft ter zitting het volgende verklaard. Verzoeker heeft met het CJIB een betalingsregeling getroffen. Het CJIB heeft ook ingestemd met het voorstel in het kader van de minnelijke schuldregeling. Zij bevestigt dat de kwestie met Albert Heijn zonder tussenkomst van de politie is afgedaan.

4.Het verweer

4.1.
DBO heeft geen gebruik gemaakt van de aan haar geboden gelegenheid, schriftelijk of ter zitting, verweer te voeren tegen het verzoek.

5.De beoordeling van het verzoek

5.1.
De rechtbank wijst het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord af. Zij licht dat als volgt toe.
5.2.
Uit artikel 287a Fw volgt, dat een verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord slechts kan worden toegewezen, als de schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van de schuldregeling heeft kunnen komen. Daarbij wordt in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen haar belang en de belangen van de schuldenaar of de schuldeisers die door die weigering worden geschaad.
5.3.
Blijkens de stukken en de verklaringen ter zitting heeft verzoeker een schuld aan het CJIB van thans € 6.817,53. De schulden zien op begane verkeersovertredingen, waarvan het overgrote deel binnen vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het onderhavige verzoek is ontstaan. Zelfs in het jaar 2019 heeft verzoeker nog een boete laten ontstaan. Gelet op de hoogte van de schuld aan het CJIB en de periode waarin de boetes ontstaan zijn, kan op voorhand niet worden gezegd dat hij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van deze schulden te goeder trouw is geweest. Daar komt bij dat verzoeker een aanzienlijke schuld aan DBO heeft. De hoofdsom bedroeg € 9.000,= en de schuld is inmiddels opgelopen tot een bedrag van € 17.698,15. Hoewel deze schuld meer dan 5 jaar geleden is ontstaan, kan voorshands niet worden gezegd dat verzoeker ten aanzien van het onbetaald laten van de schuld te goeder trouw is. De schuld is vastgelegd in een onderhandse akte, waaraan bewijskracht toekomt. Indien hij het al niet eens is met het destijds vastgestelde bedrag, lag het op zijn weg hierover in overleg te treden met DBO. In elk geval kon hij niet volstaan met louter stilzitten. Dit heeft bovendien tot gevolg gehad dat de schuld aanzienlijk is opgelopen. Hiervan kan verzoeker een verwijt worden gemaakt. Voorshands lijkt verzoeker niet te goeder trouw ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van de schulden aan CJIB en DBO. Daarom staan deze schulden in beginsel in de weg aan toewijzing van het door hem subsidiair ingediende verzoek toelating tot de wettelijke schuldsanering. Op dit moment moet de rechtbank er dan ook van uitgaan dat die regeling niet voor verzoeker openstaat. De gebruikelijke vergelijking met de wettelijke schuldsanering, die een looptijd van drie jaar kent, kan dan ook niet aan de beslissing omtrent het verzochte dwangakkoord ten grondslag liggen. Dit betekent dat ook niet valt in te zien waarom verzoeker over een periode van slechts 36 maanden op zijn schulden zou moeten aflossen.
5.4.
Ook indien de weg van de schuldsaneringsregeling wel voor verzoeker open zou staan, heeft hij onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het thans gedane aanbod als het voor hem maximaal haalbare kan worden beschouwd. Verzoeker is thans aangewezen op een bijstandsuitkering en hij tracht betaald werk te vinden. Indien hij daarin slaagt, kan hij de schuldeisers mogelijk een beter aanbod doen dan het thans voorliggende aanbod. Verder heeft verzoeker onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij met medische problemen kampt die het verrichten van (voltijds) betaald werk in de weg staan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat onvoldoende duidelijk is geworden dat het thans gedane aanbod als het voor verzoeker maximaal haalbare kan worden beschouwd.
5.5.
Dit betekent dat DBO onder de beschreven omstandigheden in redelijkheid niet gedwongen kan worden genoegen te nemen met een aanbod dat slechts 3,1 % van haar vordering inhoudt. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
5.6.
Op het door verzoeker gehandhaafde verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling zal bij afzonderlijk vonnis worden beslist.

6.6. De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.M. van Hassel en in het openbaar uitgesproken op
10 september 2019. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het Gerechtshof dat van de zaak kennis moet nemen. Voor het indienen van een verzoekschrift in hoger beroep is vastrecht verschuldigd.