ECLI:NL:RBAMS:2019:6655
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot opleggen van een dwangakkoord in het kader van schuldsanering
Op 10 september 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster een verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord heeft ingediend. Dit verzoek was ingediend in het kader van een schuldsanering, waarbij verzoekster haar schuldeisers een regeling had aangeboden. De regeling hield in dat zeven schuldeisers, die samen een bedrag van € 7.109,49 vertegenwoordigen, tegen betaling van 97% van hun uitstaande vorderingen aan de preferente schuldeisers en 48,5% aan de concurrente schuldeisers, finale kwijting zouden verlenen voor de resterende schuld van verzoekster. Echter, de Belastingdienst, als een van de schuldeisers, had niet ingestemd met deze regeling.
Tijdens de zitting op 3 september 2019 was verzoekster aanwezig, vergezeld door haar schuldhulpverlener, terwijl de verweerder niet was verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schulden aan de Belastingdienst niet volledig waren meegenomen in de minnelijke regeling, wat een belangrijke reden was voor de afwijzing van het verzoek. De rechtbank oordeelde dat het voorstel niet goed en betrouwbaar was gedocumenteerd en dat de Belastingdienst zich een bijzondere positie zou verschaffen als het verzoek zou worden toegewezen.
Daarnaast concludeerde de rechtbank dat het aanbod van verzoekster niet het maximaal haalbare was, gezien haar huidige financiële situatie en de mogelijkheid van toekomstige verbetering. De rechtbank wees het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord af, omdat de verweerder in redelijkheid niet gedwongen kon worden om akkoord te gaan met een aanbod dat slechts 48,5% van zijn vordering omvatte. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verweerder niet correct was opgeroepen voor de behandeling van het verzoek, wat een bijkomende reden was voor de afwijzing. De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. K.M. van Hassel.