ECLI:NL:RBAMS:2019:6655

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2019
Publicatiedatum
10 september 2019
Zaaknummer
C/13/669320 FT RK 19.1127
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opleggen van een dwangakkoord in het kader van schuldsanering

Op 10 september 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster een verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord heeft ingediend. Dit verzoek was ingediend in het kader van een schuldsanering, waarbij verzoekster haar schuldeisers een regeling had aangeboden. De regeling hield in dat zeven schuldeisers, die samen een bedrag van € 7.109,49 vertegenwoordigen, tegen betaling van 97% van hun uitstaande vorderingen aan de preferente schuldeisers en 48,5% aan de concurrente schuldeisers, finale kwijting zouden verlenen voor de resterende schuld van verzoekster. Echter, de Belastingdienst, als een van de schuldeisers, had niet ingestemd met deze regeling.

Tijdens de zitting op 3 september 2019 was verzoekster aanwezig, vergezeld door haar schuldhulpverlener, terwijl de verweerder niet was verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schulden aan de Belastingdienst niet volledig waren meegenomen in de minnelijke regeling, wat een belangrijke reden was voor de afwijzing van het verzoek. De rechtbank oordeelde dat het voorstel niet goed en betrouwbaar was gedocumenteerd en dat de Belastingdienst zich een bijzondere positie zou verschaffen als het verzoek zou worden toegewezen.

Daarnaast concludeerde de rechtbank dat het aanbod van verzoekster niet het maximaal haalbare was, gezien haar huidige financiële situatie en de mogelijkheid van toekomstige verbetering. De rechtbank wees het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord af, omdat de verweerder in redelijkheid niet gedwongen kon worden om akkoord te gaan met een aanbod dat slechts 48,5% van zijn vordering omvatte. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verweerder niet correct was opgeroepen voor de behandeling van het verzoek, wat een bijkomende reden was voor de afwijzing. De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. K.M. van Hassel.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaak- / rekestnummer: C/13/669320 FT RK 19.1127
vonnis 10 september 2019
in de zaak van
[verzoekster],
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] ,
- hierna te noemen: verzoekster,
tegen
[verweerder] ,
postadres: [postcode] [woonplaats] , [adres] ,
- hierna te noemen: [verweerder] .

1.De procedure

1.1.
Verzoekster heeft, tegelijk met het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsanering, een verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord (artikel 287a van de Faillissementswet (Fw)) bij de rechtbank ingediend. Laatstgenoemd verzoek is behandeld ter zitting van 3 september 2019. Verzoekster is ter zitting verschenen, vergezeld door mevrouw
M. Dramani, schuldhulpverleenster werkzaam bij Doras. [verweerder] is niet verschenen.
1.2.
De rechtbank heeft bepaald dat zij vandaag vonnis zal wijzen.

2.De feiten

2.1.
Verzoekster heeft haar schuldeisers een schuldregeling aangeboden. De regeling houdt in dat haar 7 schuldeisers, die tezamen een bedrag van € 7.109,49 vertegenwoordigen, tegen betaling van 97 % van hun uitstaande vorderingen aan de preferente schuldeisers en 48,5 % van hun uitstaande vorderingen aan de concurrente schuldeisers, aan verzoekster finale kwijting verlenen voor haar resterende schuld.
2.2.
Behalve [verweerder] hebben alle schuldeisers de onder 2.1. bedoelde schuldregeling aanvaard.

3.Het verzoek

3.1.
Verzoekster heeft de rechtbank verzocht [verweerder] te bevelen in te stemmen met de onder 2.1. bedoelde schuldregeling.
3.2.
Verzoekster heeft haar verzoek ter zitting nader toegelicht. Uit de toelichting en de stukken blijkt dat verzoekster van mening is dat [verweerder] met zijn weigering de andere schuldeisers, die alle met de aangeboden minnelijke regeling instemmen, benadeelt. Verzoekster is thans aangewezen op een ziektewetuitkering, althans zij is ziek gemeld bij haar werkgever en wordt doorbetaald. Verzoekster kampt met rugklachten en met psychische klachten. Verzoekster staat onder behandeling van een psycholoog en een psychiater. Zij is onlangs een nieuw behandelingstraject gaan volgen. Verzoekster is op dit moment somber. Indien in een wettelijke regeling een medische keuring noodzakelijk wordt geacht, dan zal zij daaraan haar medewerking verlenen. Zij verwacht niet op korte termijn volledig hersteld te zijn. Zij verwacht niet dat haar financiële situatie op afzienbare termijn zal verbeteren, aldus steeds verzoekster.
3.3.
Mevrouw Dramani heeft ter zitting het volgende verklaard. Verzoekster verkeert in een moeilijke situatie. Ook zij verwacht niet dat verzoekster op korte termijn volledig zal zijn hersteld. Over haar psychische klachten wil verzoekster ter zitting geen nadere toelichting verstrekken. Mevrouw Dramani heeft vastgesteld dat de (psychische) situatie van verzoekster sinds haar aanmelding bij de schuldhulpverlening is verslechterd.
Mevrouw Dramani heeft desgewenst verklaard dat de vordering van de Belastingdienst tot een hoogte van € 4.303,82 door de Gemeentelijk Kredietbank Amsterdam in de minnelijke schuldregeling is meegenomen. Zij weet niet waarom de hoogte van het bedrag afwijkt van de totale vordering die de Belastingdienst naderhand heeft opgegeven, aldus steeds mevrouw Dramani.

4.Het verweer

4.1.
[verweerder] heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek. Uit de stukken blijkt dat hij geen reactie op het voorstel in het kader van de minnelijke schuldregeling heeft gegeven. Hij is daarom als weigerachtige schuldeiser aangemerkt.

5.De beoordeling van het verzoek

5.1.
De rechtbank wijst het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord af. Zij licht dat als volgt toe.
5.2.
Uit artikel 287a Fw volgt dat een verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord slechts kan worden toegewezen als de schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen zijn belang en de belangen van de schuldenaar of de schuldeisers die door die weigering worden geschaad. Voorts is van belang is of het door verzoekster gedane voorstel goed en betrouwbaar is gedocumenteerd en of het gedane aanbod het voor haar maximaal haalbare is.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel niet goed en betrouwbaar is gedocumenteerd. Uit een overzicht van de Belastingdienst van 7 augustus 2019 blijkt dat verzoekster schulden aan de Belastingdienst heeft voor een totaalbedrag van € 6.533,82. In de minnelijke schuldregeling is de vordering van de Belastingdienst echter slechts meegenomen voor een bedrag van € 4.303,82. In voornoemd overzicht heeft de Belastingdienst bij een aantal schulden aangetekend dat verzoekster die schulden niet hoeft te betalen, maar dat de Belastingdienst zich wel het recht voorbehoudt om eventuele teruggaven de komende drie jaar met die schulden te verrekenen. De rechtbank stelt dan ook vast dat niet kan worden gezegd dat voor deze schulden definitief kwijtschelding is verleend. Dat de Belastingdienst niet definitief afstand heeft gedaan van dit deel van zijn vordering blijkt ook uit het feit dat de vordering van de Belastingdienst voor een bedrag van (toen kennelijk nog) € 7.104,60 is vermeld op de schuldenlijst die onderdeel uitmaakt van het verzoekschrift tot toelating tot de wettelijke schuldsanering van welk verzoekschrift het onderhavige verzoek deel uitmaakt. Als het verzoek in deze vorm zou worden toegewezen, zou dit bovendien als resultaat hebben dat de Belastingdienst zich op deze wijze een bijzondere positie verschaft ten aanzien van een deel van zijn vordering, hetgeen niet aansluit bij het doel en strekking van de schuldsaneringsregeling, met inbegrip van de minnelijke schuldregeling. Daarmee wordt immers beoogd dat een alomvattende oplossing voor een schuldenprobleem wordt bereikt. In die regeling worden schuldeisers, die zich in eenzelfde positie bevinden, gelijk behandeld. De vordering van de Belastingdienst had dan ook voor het geheel in het minnelijk traject moeten worden betrokken, aangenomen dat de Belastingdienst daarvan niet definitief afstand wenst te doen.
5.4.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het gedane aanbod niet als het voor verzoekster maximaal haalbare te beschouwen is. Blijkens de stukken en de verklaringen ter zitting heeft verzoekster zich ziek gemeld bij haar werkgever. Zij ontvangt volgens haar loonspecificatie thans 80 % van haar laatstverdiende loon aan ziektegeld. Ook blijkt dat bij het aanbod van dit lagere inkomen is uitgegaan. Het valt niet uit te sluiten dat verzoekster, die thans onder behandeling staat van een psycholoog en een psychiater, binnen afzienbare tijd een verbetering in haar situatie kan aanbrengen. Indien haar situatie verbetert, kan zij mogelijk weer volledig aan het werk en zal zij haar volledige salaris weer gaan ontvangen. In dat geval kan zij de schuldeisers mogelijk een beter aanbod doen dan het huidige aanbod. Nu in de minnelijke regeling met deze mogelijkheid geen rekening is gehouden, kan niet worden vastgesteld dat het gedane aanbod als het voor verzoekster maximaalbare te beschouwen is.
5.5.
Dit betekent dat [verweerder] onder de beschreven omstandigheden in redelijkheid niet gedwongen kan worden genoegen te nemen met een aanbod dat slechts 48,5 % van zijn vordering inhoudt. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
5.6.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat [verweerder] voor de behandeling van het verzoek niet goed is opgeroepen. Na raadpleging van het advocatentableau is gebleken dat [verweerder] al sinds januari 2016 is geschorst als advocaat. Voorts is na raadpleging van de Basisregistratie Personen gebleken dat [verweerder] op een ander adres woonachtig is dan het adres waarop hij is opgeroepen voor de behandeling van dit verzoek. Omdat het onderhavige verzoek niet voor toewijzing in aanmerking komt, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om de behandeling aan te houden, teneinde alsnog voor correcte oproeping zorg te dragen.
5.7.
Op het door verzoekster gehandhaafde verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling zal bij afzonderlijk vonnis worden beslist.

6.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.M. van Hassel en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2019. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het Gerechtshof dat van de zaak kennis moet nemen. Voor het indienen van een verzoekschrift in hoger beroep is vastrecht verschuldigd.