Op 20 augustus 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 21 juni 2019 en betreft een EAB dat op 15 mei 2019 door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg te Hasselt, België, was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1976 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd in België.
Tijdens de openbare zitting op 20 augustus 2019 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd. De rechtbank onderzocht de grondslag en inhoud van het EAB, waarin melding werd gemaakt van een aanhoudingsbevel bij verstek van 6 juni 2019. De feiten waarvoor de overlevering werd verzocht, betroffen deelneming aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen, waarvoor in België een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar kan worden opgelegd.
De rechtbank oordeelde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en er voldoende garanties waren dat hij zijn straf in Nederland zou ondergaan. De officier van justitie had argumenten aangevoerd om af te zien van een weigeringsgrond, en de rechtbank concludeerde dat de overlevering in het belang van een goede rechtsbedeling was. De rechtbank verklaarde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren, waarna de overlevering werd toegestaan.