Op 3 september 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Tsjechië, die wordt verdacht van betrokkenheid bij de teelt van verdovende middelen en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld op een openbare zitting op 20 augustus 2019, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door haar raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om voldoende tijd te hebben voor een zorgvuldige beslissing.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet. De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten, maar heeft dit niet onderbouwd tijdens het verhoor. De rechtbank heeft het verweer van de raadsman verworpen dat de overlevering geweigerd moest worden op basis van onvoldoende onderbouwing van de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. De rechtbank oordeelde dat de feiten in het EAB voldoende zijn omschreven en dat de overlevering kan plaatsvinden.
Daarnaast heeft de rechtbank het beroep van de opgeëiste persoon op gelijkstelling met een Nederlander verworpen, omdat niet is aangetoond dat zij rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad gedurende de relevante jaren. De rechtbank concludeert dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering en staat deze toe, waarbij de beslissing is genomen door de voorzitter en twee andere rechters, met de griffier aanwezig.