ECLI:NL:RBAMS:2019:6584

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2019
Publicatiedatum
5 september 2019
Zaaknummer
13/751405-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel; beroep op gelijkstelling met een Nederlander verworpen

Op 3 september 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 27 mei 2019 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zijn opgenomen in bijlage 1 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet heeft aangetoond dat hij rechtmatig in Nederland verbleef in de jaren 2016 en 2017, wat noodzakelijk is voor gelijkstelling met een Nederlander. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling en heeft het beroep hierop verworpen. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, aangezien het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751405-19
RK nummer: 19/3390
Datum uitspraak: 3 september 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 mei 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 mei 2019 door de Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 augustus 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.R. Kops, advocaat te Breukelen en door een tolk in de Bulgaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Bulgaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding bij verstek van 7 mei 2019.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten:
1. deelneming aan een criminele organisatie;
5. illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens en het e-mailbericht van 17 juni 2019 van Tom van den Hende, Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, is op de feiten naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet aangetoond.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.Beroep op gelijkstelling met een Nederlander (artikel 6 lid 5 OLW)

6.1
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft gesteld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, van de OLW.
Daartoe is aangevoerd dat de opgeëiste persoon een duurzaam verblijfsrecht heeft verkregen doordat hij vanaf 2013 als economisch actieve Unieburger en als economische niet-actieve Unieburger onafgebroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. De opgeëiste persoon is sinds februari 2013 onafgebroken ingeschreven geweest in Nederland. De kinderen van de opgeëiste persoon en zijn partner zijn, blijkens de door de raadsman overgelegde geboorteaktes, in Nederland geboren. In de jaren 2015, 2018 en 2019 heeft de opgeëiste persoon reële en daadwerkelijke arbeid verricht. In de jaren 2014, 2016 en 2017 heeft hij als niet-actieve Unieburger rechtmatig verblijf in Nederland gehad. Dat de opgeëiste persoon in die jaren voldoende middelen van bestaan had, blijkt uit het feit dat hij in deze jaren zijn gezin, bestaande uit zijn partner en twee kinderen, heeft onderhouden zonder dat er op enige wijze een beroep is gedaan op een uitkering van de Nederlandse Staat. Daarnaast blijkt uit de door de raadsman overgelegde stukken dat de opgeëiste persoon vanaf februari 2013 tot heden een zorgverzekering heeft in Nederland.
6.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de opgeëiste persoon niet met een Nederlander gelijk gesteld kan worden, nu hij zijn rechtmatige verblijf over de jaren 2016 en 2017 niet heeft onderbouwd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6, vijfde lid, van de OLW zijn voldaan aan drie vereisten, te weten dat:
1. de opgeëiste persoon beschikt over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd;
2. er vervolgingsmogelijkheid bestaat in Nederland voor de feiten die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag liggen;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
Wat betreft de eerstgenoemde voorwaarde geldt dat volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank:
 een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt gelijkgesteld met een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger;
 een duurzaam verblijfsrecht niet hoeft te worden aangetoond middels overlegging van een verblijfsdocument; dit kan ook met het aantonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht wordt voldaan.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon niet heeft aangetoond dat hij in 2016 en 2017 rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De raadsman heeft weliswaar aangevoerd dat de opgeëiste persoon in die jaren geen beroep heeft gedaan op een uitkering, maar die omstandigheid is onvoldoende om te kunnen concluderen dat de opgeëiste persoon in 2016 en 2017 als economisch niet-actieve Unieburger rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
Dit betekent dat de opgeëiste persoon niet heeft aangetoond dat hij een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger heeft opgebouwd. Daarom is niet aan het eerste vereiste van artikel 6, vijfde lid, OLW voldaan en wordt het beroep op gelijkstelling met een Nederlander verworpen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 september 2019.
De jongste rechter is buiten staat om deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.