ECLI:NL:RBAMS:2019:6555

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2019
Publicatiedatum
5 september 2019
Zaaknummer
13/997106-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewoontewitwassen en valsheid in geschrift in een strafzaak tegen een verdachte

Op 3 september 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, die beschuldigd werd van medeplegen van gewoontewitwassen en valsheid in geschrift. De zaak kwam voort uit een onderzoek naar de verdachte en medeverdachten, die in verband werden gebracht met de handel in drugs. De verdachte werd beschuldigd van het ontvangen van contante geldbedragen van medeverdachte [medeverdachte 1] voor verschillende doeleinden, waaronder loonheffingen en het betalen van reizen naar Ibiza en China. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 30 januari 2015 tot en met 10 november 2015 betrokken was bij het witwassen van geldbedragen, waarvan hij wist dat deze afkomstig waren uit misdrijf. De rechtbank heeft de tenlastelegging gedeeltelijk nietig verklaard en de verdachte vrijgesproken van enkele feiten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan het medeplegen van gewoontewitwassen en valsheid in geschrift. De rechtbank heeft de verdachte een taakstraf van 100 uur opgelegd, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/997106-15 (Promis)
Datum uitspraak: 3 september 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [BRP-adres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 15 november 2016, 17 maart 2017, 9 november 2018, 6 mei 2019 en
16 juli 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Bijleveld en van wat de gemachtigde raadsman van verdachte, mr. D.J.G.J. Cornelissen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is – kort gezegd – na wijziging van de tenlastelegging ter zitting van 16 juli 2019, ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. medeplegen van (gewoonte)witwassen van geldbedragen in de periode van 30 januari 2015
tot en met 10 november 2015 te Den Haag en/of Scheveningen;
2. medeplegen van (gewoonte)witwassen van voorwerpen in de periode van 28 november
2014 tot en met 10 november 2015 te Den haag en/of Scheveningen;
3. medeplegen van valsheid in geschrift in de periode van 9 maart 2015 tot en 31 december
2015 te Den Haag.
2.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Geldigheid van de dagvaarding

3.1
Partiële nietigheid van de dagvaarding
Aan verdachte is onder het vierde gedachtestreepje van feit 1 ten laste gelegd dat hij in een periode van 30 januari 2015 tot en met 10 november 2015 een geldbedrag van(in totaal)
€ 20.000,-, althans € 1500,-, althans een geldbedrag van [medeverdachte 1] in ontvangst heeft genomen ten behoeve van het kopen en opwaarderen van 3V kaarten in de Primerawinkel van verdachte. De raadsman van verdachte heeft gesteld dat de tenlastelegging op dit punt onvoldoende feitelijk en onvoldoende begrijpelijk is.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Het feit is voldoende feitelijk omschreven. Dit deel van de tenlastelegging ziet op het kopen dan wel opwaarderen van 3V kaarten ten behoeve van een bepaald persoon, te weten [medeverdachte 1] , in een specifieke periode. De rechtbank is van oordeel dat het verwijt dat verdachte wordt gemaakt duidelijk is en dat verdachte weet waartegen hij zich heeft te verweren. De tenlastelegging voldoet daarom op dit punt aan de in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) gestelde eisen.
Aan verdachte is onder feit 3B –kort samengevat- ten laste gelegd dat hij tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse of vervalste arbeidsovereenkomst en/of deze voorhanden heeft gehad. De raadsman heeft gesteld dat onvoldoende nader is omschreven waaruit het gebruik maken van de arbeidsovereenkomst heeft bestaan, zodat dit deel van de tenlastelegging nietig moet worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat dit deel van de tenlastelegging onvoldoende feitelijk omschreven is en daarom niet voldoet aan de eisen die aan een dagvaarding gesteld worden in artikel 261 Sv nu de wijze waarop verdachte gebruik gemaakt zou hebben van de valse of vervalste arbeidsovereenkomst in de tenlastelegging niet concreet is omschreven. Gelet hierop zal de dagvaarding ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging nietig worden verklaard.
De dagvaarding is voor het overige geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie heeft –kort samengevat- gerekwireerd dat bewezen kan worden dat verdachte samen met anderen in de periode van 30 januari 2015 tot en met 10 november 2015 meerdere contante geldbedragen, die hij ontving van [medeverdachte 1] , heeft witgewassen.
Ten aanzien van feit 2
Bewezen kan worden dat verdachte medeplichtig is geweest bij het witwassen door [medeverdachte 1] van diverse geldbedragen met betrekking tot een huurovereenkomst voor een appartement in Scheveningen, de waterrekening voor dat appartement en money transfers.
Ten aanzien van feit 3
Bewezen kan worden dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het opstellen van een valse arbeidsovereenkomst.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De raadsman heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken moet worden van feit 1 wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Als de rechtbank bewezen acht dat verdachte de diverse ten laste gelegde geldbedragen ten behoeve van de loonheffingen en premies, de reizen naar Ibiza en China en de 3V kaarten van [medeverdachte 1] heeft ontvangen, dan is van belang dat deze geldbedragen afkomstig kunnen zijn geweest van de handel in PGP-telefoons. Uit de verklaring van verdachte en anderen, waaronder [medeverdachte 1] zelf, blijkt dat [medeverdachte 1] een lucratieve handel had in PGP-telefoons. Nu dit concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst waarschijnlijk is, valt op basis van het dossier niet met voldoende mate van zekerheid uit te sluiten dat de diverse geldbedragen die verdachte van [medeverdachte 1] in ontvangst heeft genomen een legale herkomst hadden. Verdachte kon derhalve ook niet weten of vermoeden dat de geldbedragen van misdrijf afkomstig waren.
Ten aanzien van de loonheffingen
Ten aanzien van de loonheffingen en premies heeft de raadsman voorts bepleit dat op basis van het dossier niet valt vast te stellen dat [medeverdachte 1] dit bedrag zelf aan verdachte heeft betaald. Mocht de rechtbank oordelen dat dit wel het geval is dan kan er van een nauwe en bewuste samenwerking geen sprake zijn nu het enkele doorgeven van het geld door verdachte aan zijn broer hiervoor onvoldoende bewijs oplevert. De raadsman heeft voorts bepleit dat op basis van de verklaring van de boekhouder van verdachte kan worden vastgesteld dat niet het volledige bedrag van € 4000,- is omgezet nu in de ten laste gelegde periode een totaalbedrag van € 2852,84 aan werkgeverslasten zijn betaald. Hooguit het omzetten van een bedrag van 2852,84 zou dan bewezen en gekwalificeerd kunnen worden als witwassen. Het kennelijk voorhanden hebben van het overige bedrag van € 1147,16 is niet strafbaar nu dit bedrag afkomstig is uit een door (medepleger) [medeverdachte 1] begaan misdrijf en derhalve de kwalificatie uitsluitingsgrond van toepassing is.
Ibiza en China
Ten aanzien van de reizen naar China en Ibiza heeft de raadsman bepleit dat het storten van het geld door verdachte op zijn bankrekening onvoldoende bewijs oplevert om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking zodat verdachte hiervan vrijgesproken moet worden. De raadsman heeft voorts gesteld dat op basis van de vluchtgegevens van de reis naar China blijkt dat een bedrag van 5585,62 is omgezet. Voor het overige bedrag van 114,38 is de kwalificatie-uitsluitingsgrond van toepassing waardoor alleen het medeplegen van een bedrag van 5585,62 zou kunnen worden bewezen.
3V kaarten
Ten aanzien van het destijds legaal opwaarderen van 3V kaarten heeft de raadsman bepleit dat op basis van het dossier op geen enkele wijze kan worden vastgesteld dat het hiervoor tenlastegelegde geldbedrag van [medeverdachte 1] afkomstig was zodat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken. Ook kan niet worden bewezen dat verdachte de 3V kaarten heeft opgewaardeerd.
Ten aanzien van feit 2
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman vrijspraak bepleit voor de medeplichtigheid aan witwassen. Ten aanzien van de huurovereenkomst voor de woning van [medeverdachte 1] in Scheveningen is geen strafbaar grondfeit tot stand gebracht. Het door verdachte enkel in contact brengen van [medeverdachte 1] met [persoon] kan niet het behulpzaam zijn als bedoeld in art 48 opleveren nu er geen sprake is van daadwerkelijke begunstiging.
Ten aanzien van de rekeningen voor het gas, water en licht en internet kan het aansluiten hiervan niet als witwassen worden aangemerkt nu niet valt vast te stellen op welke wijze deze aansluitingen dan zijn witgewassen.
Ten aanzien van de Mercedes Vito bus en de money transfers heeft de raadsman vrijspraak bepleit nu wegens het ontbreken van voldoende en wettig overtuigend bewijs de betrokkenheid van verdachte bij deze onderdelen op de tenlastelegging niet bewezen kan worden.
Ten aanzien van feit 3
Ten aanzien van feit 3 cumulatief/alternatief onder A heeft de raadsman ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. Het bestanddeel ‘
dat het geschrift bestemd is om tot enig bewijs te dienen’is niet in de tenlastelegging opgenomen en daarom kan dit feit niet worden gekwalificeerd als valsheid in geschrifte.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
In maart 2015 is een onderzoek gestart naar [medeverdachte 1] en anderen die bij de politie in beeld kwamen in verband met de verdenking van de handel in drugs. In dit onderzoek, genaamd Melogale I, is [medeverdachte 1] veelvuldig getapt en geobserveerd door de politie.
In het onderzoek komt een aantal relaties van [medeverdachte 1] naar voren, waaronder verdachte. Verdachte is een vriend van [medeverdachte 1] en (mede)eigenaar van (tabakswinkel) [naam winkel] aan de [straatnaam 1] in Den Haag. Een plaats waar [medeverdachte 1] tijdens het onderzoek vaak is geobserveerd en die leek te fungeren als ontmoetingsplek voor [medeverdachte 1] en zijn relaties.
Op 26 april 2016 heeft [medeverdachte 1] bij de politie verklaard dat zijn inkomsten te verklaren zijn door de verkoop/handel in PGP telefoons. [medeverdachte 1] heeft zijn verklaring dat hij handelde in PGP telefoons niet nader onderbouwd. Er is daar tijdens het onderzoek van de politie van maart 2015 tot en met 10 november 2015, behoudens enkele verwijzingen in afgeluisterde telefoongesprekken van [medeverdachte 1] , geen enkel aanknopingspunt voor aangetroffen. Expliciete afspraken met anderen over PGP telefoons blijken niet uit de afgeluisterde gesprekken van verdachte. Ook de verklaringen van verdachte, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] leveren geen concreet bewijs voor de handel in PGP telefoons door [medeverdachte 1] .
Uit de verklaring van verdachte is gebleken dat er weliswaar een arbeidsovereenkomst voor [medeverdachte 1] is opgemaakt ten aanzien van een medewerkersfunctie bij de Primera, maar deze was vals en diende alleen om [medeverdachte 1] in staat te stellen met zijn enkelband, die hij vanwege een opgelegde straf in België moest dragen, naar Nederland te laten reizen. [medeverdachte 1] ontving geen loon. Er is niet gebleken dat hij beschikte over legale inkomsten door middel van arbeid en er is ook geen enkel ander aanknopingspunt dat hij op enige andere manier over een legaal inkomen kon beschikken.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen die verdachte van [medeverdachte 1] heeft ontvangen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet in verband kan worden gebracht met enig ander door [medeverdachte 1] gepleegd misdrijf zodat de kwalificatie-uitsluitingsgrond voor verdachte niet van toepassing is.
In dit licht bezien zal de rechtbank haar oordeel ten aanzien van het bewijs met betrekking tot de ten laste gelegde feiten verder bespreken.
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat onder 2 ten laste is gelegd.
Weliswaar blijkt uit het dossier dat verdachte heeft meegewerkt aan een constructie waarbij hij voor [medeverdachte 1] de wateraansluiting op zijn naam heeft laten zetten maar niet is gebleken dat verdachte de hierop ziende rekeningen heeft betaald.
Voorts levert het enkel voorstellen van [medeverdachte 1] aan [persoon] , de neef van verdachte, geen medeplichtigheid aan witwassen op.
Ook is niet gebleken dat verdachte behulpzaam was bij de money transfers. De money transfers werden uitgevoerd door [medeverdachte 5] . Dat daar kennelijk door [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] afspraken over werden gemaakt in de Primerawinkel van verdachte levert geen medeplichtigheid aan witwassen op. Verdachte zal van feit 2 worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1
Partiële vrijspraak
De rechtbank spreekt verdachte vrij voor dat deel van de tenlastelegging dat ziet op gewoontewitwassen dan wel schuldwitwassen door het plegen van verhullingshandelingen nu daar in het dossier onvoldoende aanknopingspunten voor zijn.
Ten aanzien van de loonheffingen
Op basis van de eigen verklaring van verdachte die hij bij de politie heeft afgelegd acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het witwassen van een bedrag van € 4000,- aan loonheffingen (en werkgeverspremies). Verdachte heeft verklaard dat hij maandelijks € 500,- contant van [medeverdachte 1] in ontvangst nam en dit geld aan zijn broer gaf. Het arbeidscontract is afgesloten op 9 maart 2015 en liep door tot aan de aanhouding van [medeverdachte 1] op 10 november 2015. Dit betreft derhalve een periode van acht maanden en levert een totaalbedrag op van € 4000,00. Uit de stukken van de boekhouder van verdachte blijkt dat er een bedrag van 2852,84 euro is omgezet aan loonheffingen en werkgeverspremies. Dit laat echter onverlet dat verdachte 4000 euro van [medeverdachte 1] in ontvangst heeft genomen.
Ten aanzien van de reis naar Ibiza
Ten aanzien van de reis naar Ibiza heeft verdachte verklaard dat hij een contant geldbedrag van 7500,00 euro van [medeverdachte 1] heeft ontvangen en dat dit bedrag (door zijn dochter) op zijn bankrekening is gestort om deze reis te kunnen betalen. Verdachte heeft hiermee een relevante bijdrage geleverd aan het witwassen van die 7500,00 euro. Op basis van de stukken in het dossier is onvoldoende vast komen te staan dat een deel van dat bedrag, te weten
€ 1500,-, van [medeverdachte 2] afkomstig was.
Ten aanzien van de reis naar China
Uit de verklaring van verdachte bij de politie blijkt dat hij een contant geldbedrag van 5700,00 euro van [medeverdachte 1] heeft ontvangen ten behoeve van een reis naar China. Verdachte heeft vervolgens ook voor deze reis zijn bankrekening gebruikt om de reis te betalen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte dit geldbedrag enkel en alleen voorhanden heeft gehad met als doel de reis naar China te kunnen betalen en acht daarom bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] dit het geldbedrag van 5700,00 euro heeft witgewassen.
Ten aanzien van de 3V kaarten
Op basis van de verklaring van verdachte stelt de rechtbank vast dat verdachte diverse malen 3V-kaarten voor [medeverdachte 1] heeft aangekocht dan wel opgewaardeerd. Aan de hand van het dossier valt echter niet vast te stellen hoe vaak verdachte dit heeft gedaan, op welke data dit is geweest en welk (totaal)bedrag hiermee gemoeid is. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] een geldbedrag voor het kopen en opwaarderen van 3V kaarten heeft witgewassen.
Ten aanzien van feit 3cumulatief/alternatief onder
B
Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij door zijn boekhouder een arbeidsovereenkomst heeft laten opstellen om zijn vriend [medeverdachte 1] te helpen. [medeverdachte 1] droeg een enkelband vanwege een straf die hij in België opgelegd had gekregen en kon daarom niet naar Nederland reizen. De arbeidsovereenkomst stelde [medeverdachte 1] in staat om wel naar Nederland te kunnen gaan. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben de arbeidsovereenkomst ondertekend en de arbeidsovereenkomst is in de administratie [naam winkel] opgenomen. Het wezenlijke gebruik van de arbeidsovereenkomst door [medeverdachte 1] laat onverlet dat verdachte de arbeidsovereenkomst ook voorhanden heeft gehad. De rechtbank acht bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] een valse arbeidsovereenkomst voorhanden heeft gehad en dat hij en [medeverdachte 1] wisten dat deze overeenkomst gebruikt zou worden als ware die echt en onvervalst.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
in de periode van 30 januari 2015 tot en met 10 november 2015 te Den Haag en/of Scheveningen, tezamen en in vereniging met een ander, van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte
- een geldbedrag van in totaal euro 4.000,- (vierduizend) contant in ontvangst genomen van medeverdachte [medeverdachte 1] als zogenaamde loonheffingen en premies (acht maal euro 500,-) en
- een geldbedrag van in totaal euro 7.500,- (vijfenzeventighonderd) contant in ontvangst genomen van medeverdachte [medeverdachte 1] en gestort op zijn bankrekeningnummer ten behoeve van de financiering van een reis en/of vliegtickets naar Ibiza en
- een geldbedrag van in totaal euro 5.700,- (zevenenvijftighonderd) contant in ontvangst genomen van medeverdachte [medeverdachte 1] en gestort op zijn bankrekeningnummer ten behoeve van de financiering van een eerste klas (vlieg)reis naar China en
-een geldbedrag contant in ontvangst genomen van de medeverdachte [medeverdachte 1] ten behoeve van het kopen en opwaarderen van 3V kaarten (prepaid kaarten) via de Primera winkel van verdachte,
voorwerpen die hij heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen terwijl hij verdachte en zijn mededader wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
ten aanzien van feit 3:
hij in de periode van 9 maart 2015 tot en met 31 december 2015 te Den Haag, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een arbeidsovereenkomst (voor onbepaalde tijd) gedateerd op 9 maart 2015 van [naam winkel] , gevestigd te [straatnaam 2] te 's Gravenhage, ondertekend door verdachte [verdachte] en [medeverdachte 1] ,
cumulatief/alternatief onder A
valselijk heeft laten opmaken, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader valselijk en in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - op voornoemde arbeidsovereenkomst laten vermelden dat hij, verdachte en diens bedrijf [naam winkel] , een dienstverband en/of arbeidsrelatie had met [medeverdachte 1] en/of loon aan [medeverdachte 1] heeft betaald,
terwijl in werkelijkheid geen sprake was van een arbeidsrelatie en/of dienstverband en/of van werkzaamheden door die [medeverdachte 1] in het kader van die arbeidsovereenkomst zijn/ waren verricht, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken en
cumulatief/alternatief onder B
opzettelijk voorhanden heeft gehad zulks terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware deze echt en onvervalst.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

Ten aanzien van feit 3 cumulatief/alternatief onder A
De rechtbank acht het feit zoals ten laste gelegd onder 3A bewezen op basis van de bewijsmiddelen in het dossier. Er is echter geen sprake van een strafbaar feit nu in de tenlastelegging het bestanddeel
‘ bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen’ ontbreekt.
Met de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat verdachte voor dit feit ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging.
De overige bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf al dan niet in combinatie met een taakstraf bepleit.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het witwassen van diverse geldbedragen. Witwassen is een ernstig misdrijf waardoor de inkomsten uit misdrijven in het legale betalingsverkeer worden gebracht. Dit is een gevaar voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. Bovendien worden deze inkomsten daarmee aan het zicht van justitie onttrokken.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Overschrijding redelijke termijn
Wat de berechting van de zaak in eerste aanleg betreft, is het uitgangspunt dat de behandeling van de zaak op zitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aan gevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn in strafzaken vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Verdachte is op 10 november 2015 door de politie aangehouden. Dit moment geldt als het begin van de redelijke termijn. Op de terechtzitting van 17 maart 2017 heeft de verdediging van [medeverdachte 1] verzocht tot het horen van twee getuigen. Doordat de zaak van verdachte tegelijkertijd met die van de medeverdachte behandeld zou worden is vanwege de onderzoekswensen van de verdediging van [medeverdachte 1] en later wegens proceseconomische redenen buiten de schuld van verdachte om een extra vertraging in de behandeling van zijn zaak ontstaan. In deze zaak is op 3 september 2019 vonnis gewezen. De rechtbank stelt daarom vast dat de behandeling van de zaak tegen verdachte niet binnen een redelijke termijn is afgerond. De rechtbank zal dit verdisconteren door verdachte geen gevangenisstraf op te leggen, maar een taakstraf en deze taakstraf mitigeren.
Gelet op de ernst van het feit, de vrijspraak voor feit 2 en de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 100 uur.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 47, 225 lid 1 en 2, 420ter, 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de dagvaarding partieel nietig ten aanzien van feit 3B.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 3A en 3B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van gewoontewitwassen;
ten aanzien van feit 3 cumulatief/alternatief onder A:
Medeplegen van valsheid in geschrift;
ten aanzien van feit 3 cumulatief/alternatief onder B:
Medeplegen van opzettelijk een vals geschrift als ware het echt en onvervalst voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Verklaart het onder feit 3 cumulatief/alternatief onder A bewezene niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Veroordeelt de verdachte voor het overige tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
100 (honderd) uren, met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 (vijftig) dagen.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
13 HONDENBAK plastic, DIE97.02.03.003 plastic hondenbak uit kluis
18 A5 PRIMERA, VI220.02.05.002 SCHRIJFBLOK
19 Zaktelefoon, VI220.05.01.005 BlackBerry bold zwart
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en J.M. Jongkind, rechters,
in tegenwoordigheid van L. Jaakke-van den Berg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 september 2019.