ECLI:NL:RBAMS:2019:6553

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2019
Publicatiedatum
5 september 2019
Zaaknummer
13/997019-15 ontneming
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak met betrekking tot witwassen en handel in verdovende middelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 september 2019 uitspraak gedaan in een ontnemingsvonnis met parketnummer 13/997019-15. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld, die strekte tot vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1975, was betrokken bij strafbare feiten die plaatsvonden tussen 19 februari 2014 en 10 november 2015, waaronder witwassen en de handel in verdovende middelen. De officier van justitie had een bedrag van € 160.136,97 als wederrechtelijk verkregen voordeel ingeschat, maar dit bedrag werd later aangepast naar € 158.365,58. De verdediging heeft de vordering van de officier van justitie betwist en argumenten aangedragen ter ondersteuning van hun standpunt.

De rechtbank heeft het ontnemingsrapport als uitgangspunt genomen voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Na beoordeling van de bewijsstukken en de argumenten van beide partijen, heeft de rechtbank vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde € 110.374,59 bedraagt. Dit bedrag is gebaseerd op de bewezenverklaring van de strafbare feiten en de financiële gegevens die in het dossier zijn opgenomen. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat opgelegd aan de veroordeelde.

De rechtbank heeft in haar beslissing ook rekening gehouden met de financiële situatie van de veroordeelde en de argumenten van de verdediging met betrekking tot de draagkracht. De rechtbank oordeelde dat de stellingen van de verdediging onvoldoende gemotiveerd waren om het te betalen bedrag op nihil te stellen. Het vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en is openbaar gemaakt op de zitting van 3 september 2019.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/997019-15 (ontnemingsvonnis) (Promis)
Datum uitspraak: 3 september 2019
Vonnis ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
Beslissing op de vordering van de officier van justitie ten aanzien van veroordeelde:
[veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 15 november 2016, 17 maart 2017, 6 november 2018, 6 mei 2019 en 8 juli 2018.

2.De vordering

2.1
Standpunt van de officier van justitie
De schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt ertoe dat de rechtbank het geldbedrag vaststelt waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt geschat op een gedrag van € 160.136,97. Ter terechtzitting van 8 juli 2019 heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd in die zin, dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van € 158.365,58 en dat de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd dit bedrag aan de Staat te betalen.
De officier van justitie heeft haar vordering gebaseerd op het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel middels een kasopstelling’ (hierna: ontnemingsrapport) dat is opgemaakt naar aanleiding van het strafrechtelijk financieel onderzoek dat naar de veroordeelde is ingesteld. De conclusie van dit rapport is dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel € 160.136,97 bedraagt. De officier van justitie heeft na herlezing van de Conclusie van Repliek aangevoerd dat een bedrag van € 1.480,- voor Money Transfers gedaan door [persoon 1] aan [persoon 2] , in mindering moet worden gebracht. Het bedrag aan brandstofkosten voor de Citroën, dient overeenkomstig het standpunt van de verdediging worden aangepast tot een bedrag van € 291,39.
2.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de vordering van de officier van justitie weersproken conform de door haar ingediende conclusie van antwoord en de aan dit vonnis gehechte pleitnota.

3.Grondslag van de vordering

De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 september 2019 ter zake van de volgende strafbare feiten veroordeeld.
Eendaadse samenloop van
medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2, onder B en C gegeven verbod
en
een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 voorbereiden en of te bevorderen door een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken en of om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen en of inlichtingen te verschaffen;
medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2, onder B gegeven verbod;
medeplegen van gewoontewitwassen;
handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 1 van de Wet wapens en munitie.

4.Wederrechtelijk verkregen voordeel

Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gaat de rechtbank uit van de bewezenverklaring in het vonnis van 3 september 2019.
De rechtbank zal daarnaast bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel het ontnemingsrapport als uitgangspunt nemen en stelt vast dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft gekregen uit misdrijven die hij heeft begaan in de periode van 19 februari 2014 tot 10 november 2015. De rechtbank zal grotendeels aansluiten bij de berekening van het ontnemingsrapport wat de hoogte van het wederrechtelijk voordeel betreft.
Ten aanzien van de contante gelden die zijn aangetroffen in de woning aan [adres 1] zal de rechtbank een bedrag van € 100,00 in mindering brengen. Het aangetroffen contante geldbedrag in de woning bedraagt, op basis van de bewijsmiddelen in het dossier, € 1560,00.
Ten aanzien van een aantal posten die zijn opgenomen in de kasopstelling komt de rechtbank tot een andere bewezenverklaring dan waar in het ontnemingsrapport wordt uitgegaan.
Voor de huur en borg voor de woning van veroordeelde aan [adres 1] zal de rechtbank een bedrag van 1400,00 euro in mindering brengen nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat veroordeelde voor deze woning gedurende negen maanden huur à € 700,00 per maand heeft betaald en niet is vast komen te staan dat verdachte een bedrag aan borg heeft moeten betalen.
Gelet op de bewezenverklaring van het witwassen van de energierekening voor de woning aan [adres 2] en de waterrekening voor deze woning (€ 168,00 en € 48,00) wordt een totaalbedrag van € 206,00 in mindering gebracht.
Ten aanzien van de brandstofkosten voor de Citroen DS5 zal de rechtbank conform de standpunten van de officier van justitie en de verdediging een bedrag van € 291,39 in mindering brengen.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de huur van de BMW met kenteken [kenteken 1] gesteld dat een bedrag van € 5000 in mindering dient te worden gebracht nu veroordeelde de huur voor de personenauto (BMW) met kenteken [kenteken 1] deelde met [persoon 3] . De raadsvrouw heeft daarbij verwezen naar de verklaring van [persoon 3] als getuige bij de rechter-commissaris, waarin [persoon 3] zegt dat hij en verdachte allebei voor de BMW betaalden, ‘de ene keer hij, de andere keer ik’. De rechtbank zal gelet op deze verklaring en gegeven de feiten dat [persoon 3] deze auto heeft gehuurd en ook is gesignaleerd als bestuurder van deze auto € 5000 in mindering brengen.
Met betrekking tot de Mercedes met kenteken [kenteken 2] heeft de rechtbank bewezen verklaard dat deze auto door verdachte is gekocht. Deze auto wordt in de strafzaak verbeurd verklaard, zodat de rechtbank de waarde van de auto voor wat de ontneming betreft buiten beschouwing zal laten.
De Citroën DS5 met kenteken [kenteken 3] wordt in de strafzaak verbeurd verklaard, zodat de rechtbank ook de waarde van deze auto voor wat de ontneming betreft buiten beschouwing zal laten. Onder verdachte zijn vijf Blackberry’s, zogenaamde PGP-telefoons in beslag genomen. Nu deze telefoons in de strafzaak verbeurd worden komt deze post, voor wat de ontneming betreft, te vervallen.
De rechtbank volgt de ontnemingsrapportage niet ten aanzien van de onderdelen die zien op het Seiko Solar horloge, de overige horloges en sieraden en de Money transfers die door [persoon 1] voor verdachte verricht zouden zijn. De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat dit uitgaven van verdachte betreffen en zal daarom een bedrag van
€ 14.715,00 in mindering brengen.
De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde nu en in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een betalingsverplichting te voldoen. De rechtbank acht het verzoek van de verdediging om het te betalen bedrag in verband met de gestelde ontoereikende draagkracht van veroordeelde op nihil te stellen onvoldoende gemotiveerd. De stelling dat veroordeelde onvoldoende vermogen bezit en een hoge schuld heeft bij de Belgische Federale Overheidsdienst Financiën, is onvoldoende.
Bewezen is verklaard dat veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan de handel in verdovende middelen, voorbereidingshandelingen daartoe en gewoontewitwassen. Gelet op de bewezenverklaring van voornoemd vonnis is de rechtbank van oordeel dat het voordeel uit dit strafbare handelen dient te worden geschat op € 110.374,59.
De rechtbank ontleent deze schatting aan de feiten en omstandigheden van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen (het vonnis van 3 september 2019 en de ontnemingsrapportage).

5.De verplichting tot betaling

De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op € 110.374,59.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van
€ 110.374,59.
Legt op aan [veroordeelde] de verplichting tot betaling van € 110.374,59 (honderdtienduizend driehonderdvierenzeventig euro en negenenvijftig eurocent) aan de Staat.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van L. Jaakke-van den Berg, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 september 2019.