Uitspraak
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.De vordering
3.Grondslag van de vordering
4.Wederrechtelijk verkregen voordeel
5.De verplichting tot betaling
6.Toepasselijke wettelijke voorschriften
7.Beslissing
€ 110.374,59.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 september 2019 uitspraak gedaan in een ontnemingsvonnis met parketnummer 13/997019-15. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld, die strekte tot vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1975, was betrokken bij strafbare feiten die plaatsvonden tussen 19 februari 2014 en 10 november 2015, waaronder witwassen en de handel in verdovende middelen. De officier van justitie had een bedrag van € 160.136,97 als wederrechtelijk verkregen voordeel ingeschat, maar dit bedrag werd later aangepast naar € 158.365,58. De verdediging heeft de vordering van de officier van justitie betwist en argumenten aangedragen ter ondersteuning van hun standpunt.
De rechtbank heeft het ontnemingsrapport als uitgangspunt genomen voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Na beoordeling van de bewijsstukken en de argumenten van beide partijen, heeft de rechtbank vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde € 110.374,59 bedraagt. Dit bedrag is gebaseerd op de bewezenverklaring van de strafbare feiten en de financiële gegevens die in het dossier zijn opgenomen. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat opgelegd aan de veroordeelde.
De rechtbank heeft in haar beslissing ook rekening gehouden met de financiële situatie van de veroordeelde en de argumenten van de verdediging met betrekking tot de draagkracht. De rechtbank oordeelde dat de stellingen van de verdediging onvoldoende gemotiveerd waren om het te betalen bedrag op nihil te stellen. Het vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en is openbaar gemaakt op de zitting van 3 september 2019.