ECLI:NL:RBAMS:2019:6552

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2019
Publicatiedatum
5 september 2019
Zaaknummer
13/997019-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Drugshandel en witwassen in de zaak Melogale I

Op 3 september 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van drugshandel en witwassen. De zaak, die bekendstaat als Melogale I, betreft een onderzoek dat in maart 2015 is gestart naar de verdachte en zijn medeverdachten in verband met de handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in de periode van 23 februari 2015 tot en met 10 november 2015, tezamen met anderen, op grote schaal heeft beziggehouden met de handel in harddrugs, waaronder cocaïne en heroïne. De verdachte is op verschillende momenten geobserveerd en afgeluisterd, waarbij er bewijs is verzameld dat hij betrokken was bij de verkoop, aflevering en verstrekking van deze middelen.

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen, door aanzienlijke geldbedragen te verbergen die afkomstig waren uit de drugshandel. De verdachte heeft verklaard dat zijn inkomsten voortkwamen uit de verkoop van PGP-telefoons, maar de rechtbank heeft deze verklaring als ongeloofwaardig bestempeld, gezien de omvang van zijn uitgaven en de aard van de beschuldigingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft ook diverse goederen verbeurd verklaard die in verband stonden met de bewezen feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/997019-15 (Promis)
Datum uitspraak: 3 september 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 14 maart 2016, 2 juni 2016, 25 augustus 2016, 15 november 2016, 17 maart 2017, 6 november 2018, 6 mei 2019 en 8 juli 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Bijleveld en van wat de machtigde raadsvrouw van verdachte, mr. K. Blonk naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort gezegd – na nadere omschrijving van de tenlastelegging op de terechtzitting van 2 juni 2016, ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
medeplegen van overtreding van artikel 2 van de Opiumwet, in de periode van 23 februari 2015 tot en met 10 november 2015 in Nederland en/of België;
medeplegen van overtreding van artikel 2 van de Opiumwet op 8 juni 2015 te Amsterdam;
medeplegen van voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen ten aanzien van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 van de Opiumwet, in de periode van 23 februari 2015 tot en met 10 november 2015 in Nederland en/of België;
medeplegen van (gewoonte)witwassen van geldbedragen in de periode van 15 februari 2014 tot en met 10 november 2015 in Nederland en/of België. Deze geldbedragen zijn gespecificeerd in 27 posten:
1. een geldbedrag van € 11.000,- (betaalde huur en borg voor een woning op het adres
[adres 1] ) en/of
2. een geldbedrag van € 2.872,21 (kosten voor de inrichting van zijn woon- of
Verblijfplaatsen van verdachte) en/of
3. een geldbedrag van € 196,00 (kosten voor energieverbruik en water aan [bedrijf 1]
voor de woning op het adres [adres 1] ) en/of
4. een geldbedrag van € 226,00 (betaald aan nutsbedrijf [bedrijf 2] t.b.v. de
woning op het adres [adres 1] ) en/of
5. een geldbedrag van € 657,00 (strafbeschikking van het CJIB) en/of
6. een geldbedrag van € 7.700,00 (betaalde huur en borg voor de woning op het adres
[adres 2] ) en/of
7. een geldbedrag van € 900,00 (betaalde huur en borg voor de woning gelegen op een
camping op het adres [adres 3] ) en/of
8. een geldbedrag van € 32,50 (internetdiensten voor de woning op het adres
[adres 3] ) en/of
9. een geldbedrag van € 128,00 (nota voor [bedrijf 3] te [plaatsnaam 1]
) en/of
10. een geldbedrag van € 385,00 (aankoop van een Seiko Solar horloge [bedrijf 4]
te Den Haag ) en/of
11. een geldbedrag van € 7.908,59 (moneytransfers verricht door [persoon 1] ) en/of
12. een geldbedrag van € 1.980,00 (moneytransfers verricht door [persoon 2] )
en/of
13. een geldbedrag van € 1.180,00 (money transfers verricht door [persoon 3] )
en/of
14. een geldbedrag van € 5.700,00 (een vliegticket Amsterdam - China, samen met [persoon 5]
) en/of
15. een geldbedrag van € 7.500,00 (een vakantie naar Ibiza) en/of
16. een geldbedrag van € 5000,00 (contant betaalde zogenaamde loonheffing sociale
premies
werkgever [bedrijf 5] ) en/of
17. een geldbedrag van € 23.200,00 (contante aankoop van een auto merk Citroën
DS5, kenteken [kenteken 1] ) en/of
18. een geldbedrag van € 24.950,00 (contante aankoop van een auto merk Mercedes,
kenteken [kenteken 2] ) en/of
19. een geldbedrag van € 1.684,00 (uitgaven t.b.v. levensonderhoud Nibud) en/of
20. een geldbedrag van € 130.000,00 (kosten verbonden aan de zaak verdovende
middelen 4 kilogram (ZD C02) en/of
21. een geldbedrag van € 56.000,00 (geld in beheer bij [persoon 2] ) en/of
22. een geldbedrag van € 20.000,00 (contante uitgaven voor aankoop en opwaarderen
3Vkaarten) en/of
23. een geldbedrag van € 47.214,79 (contante geldbedragen huurvoertuigen verdachte)
en/of
24. een geldbedrag van € 3.982,10 (brandstofkosten ten behoeve van huurvoertuigen
verdachte) en/of
25. een geldbedrag van € 13.900,00 (waarde van aangetroffen horloges) en/of
26. een geldbedrag van € 7.500,00 (een Mercedes Vito ontvangen als betaling/
verkocht voor een bedrag van € 7.500,00) en/of
27. een geldbedrag van € 550,00 (geldbedragen betaald aan [persoon 1] blijkens een
Telefoongesprek;
5. het voorhanden hebben van munitie van categorie III op 10 november 2015 te [gebruikersnaam 6] .
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie ten aanzien van feit 2

De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden ten aanzien van de vervolging van verdachte voor feit 2 nu hetzelfde feit ook onder feit 1 ten laste is gelegd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie is de rechtbank van oordeel dat hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie kan leiden. Er is immers geen sprake van een herhaalde vervolging na een reeds onherroepelijke veroordeling voor hetzelfde feit.
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van het onder 2 ten laste gelegde feit.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie heeft – kort samengevat – gerekwireerd dat bewezen kan worden dat verdachte in de periode van 23 februari 2015 tot en met 10 november 2015 tezamen en in vereniging met anderen in de ten laste gelegde periode in Nederland meermalen harddrugs heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd.
Ten aanzien van feit 2
Bewezen kan worden dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen vier kilo cocaïne voorhanden heeft gehad op 5 juni 2015 te Amsterdam.
Ten aanzien van feit 3
Bewezen kan worden dat verdachte in de periode van 23 februari 2015 tot en met 10 november 2015 voorbereidingshandelingen heeft getroffen om de handel in drugs voor te bereiden en te bevorderen door daarover afspraken te maken, instructies te geven of te ontvangen, geld te ontvangen en afspraken te maken over beloningen. Hiertoe heeft verdachte PGP-telefoons, contant geld en een geldtelmachine voorhanden gehad.
Ten aanzien van feit 4
Bewezen kan worden dat verdachte zich in de periode van 15 februari 2014 tot en met 10 november 2015 in Nederland en België een bedrag van 257.771,71 euro heeft witgewassen. De officier van justitie heeft wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs (partiele) vrijspraak gevorderd voor de posten 7, 9, 12, 13, 19, 21, 26 en 27.
Ten aanzien van feit 5
Bewezen kan worden dat verdachte op 10 november 2015, 21 patronen, munitie van categorie III voorhanden heeft gehad in zijn woning in [gebruikersnaam 6] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
Handel in verdovende middelen met [medeverdachte 1]
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor de handel in verdovende middelen met [medeverdachte 1] nu [medeverdachte 1] eerder op basis van hetzelfde dossier is vrijgesproken voor de handel in harddrugs samen met verdachte in dezelfde periode als nu tenlastegelegd.
Tevens dient subsidiair vrijspraak te volgens voor het bestanddeel heroïne. Op basis van een OVC gesprek van 14 juli 2015 tussen verdachte en [medeverdachte 1] waarin gesproken zou worden over heroïne en vervolgens het aantreffen van een bolletje heroïne in de woning van [medeverdachte 1] zou bewezen zijn dat verdachte handelde in heroïne. Aan de hand van het ter terechtzitting beluisterde OVC gesprek kan echter niet worden vastgesteld dat in dat gesprek wordt gesproken over heroïne. Het woord heroïne is niet te horen, aldus de raadsvrouw.
Handel in verdovende middelen met derden
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor de handel in verdovende middelen met derden nu er voor dit feit geen enkel concreet bewijs in het dossier aanwezig is. Er zijn geen getuigen of medeverdachten die verklaren dat gesprekken, ontmoetingen, gedragingen of de notitieblaadjes die zijn aangetroffen in één van de woningen van verdachte betrekking hebben op drugshandel. Daarnaast zijn er geen gedragingen, activiteiten of gebeurtenissen vastgesteld die invulling kunnen geven aan deze beschuldiging.
Ten aanzien van feit 2
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor de handel in 4 kilo cocaïne op 8 juni 2015 samen met anderen.
De raadsvrouw heeft de bevindingen van de politie uit observaties en camerabeelden van hetgeen zich heeft afgespeeld met betrekking tot de overdracht van een Albert Heijn tas op het parkeerterrein van [bedrijf 6] niet betwist. Verdachte stelt echter dat in de bewuste tas geen cocaïne zat maar PGP-telefoons.
Dat er geen tas met PGP-telefoons maar een tas met cocaïne in de auto van medeverdachte [medeverdachte 2] is aangetroffen valt te verklaren door een gat in de observaties van de politie. Onduidelijk is wat zich heeft afgespeeld in het tijdsbestek dat de politie medeverdachte [medeverdachte 2] niet in het zicht had. De tas met PGP-telefoons kan overgedragen, afgegeven of geruild zijn, of de tas met cocaïne lag al eerder in de auto waarin [medeverdachte 2] is aangetroffen. [medeverdachte 2] heeft over de tas met cocaïne wisselde verklaringen afgelegd. Voorts zijn er geen sporen van verdachte [medeverdachte 3] of [medeverdachte 4] op de in beslag genomen tas aangetroffen. De OVC-gesprekken op 14 juli 2015 en 23 oktober 2015 kunnen niet bijdragen aan het bewijs voor dit feit nu onduidelijk is waarover gesproken wordt.
Ten aanzien van feit 3
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw bepleit dat het dossier geen concreet bewijs bevat met betrekking tot handelingen en gebeurtenissen die zien op het voorbereiden van de handel in harddrugs. Er zijn geen getuigenverklaringen die wijzen op de betrokkenheid van verdachte bij voorbereidingshandelingen. Er zijn daarnaast ook geen gedragingen, activiteiten of gebeurtenissen vastgesteld waardoor concrete invulling kan worden gegeven aan het ten laste gelegde. Naast de 4 kilo cocaïne zijn er geen drugs aangetroffen. De raadsvrouw heeft verder gesteld dat bij een bewezen verklaring van feit 1 sprake is van eendaadse samenloop.
Ten aanzien van feit 4
Ten aanzien van het witwassen van de posten 1 t/m 6 en 8 heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte legale inkomsten had door middel van de handel in PGP-telefoons en dat deze geldbedragen uit die handel afkomstig zijn. Dit volgt uit diverse getuigenverklaringen en het OVC- gesprek tussen verdachte en [persoon 6] (op 14 maart 2015).
De huur voor de woning op een camping in [plaatsnaam 2] werd betaald door de moeder van verdachte (post 7). Deze betalingen hebben derhalve een legale herkomst.
Ten aanzien van de nota van [bedrijf 3] (128,00 euro) staat niet vast om welke goederen het gaat (post 9) en een horloge zoals staat vermeld op de nota van [bedrijf 4] voor een Seiko horloge (385,00 euro) is niet aangetroffen bij verdachte (post 10). De spullen die zijn aangetroffen in de slaapkamer van [persoon 2] behoren aan [persoon 2] toe. Nu er geen verder onderzoek door de politie is gedaan naar deze goederen dient voor dit deel van de tenlastelegging vrijspraak te volgen.
Ten aanzien van de moneytransfers door [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 7] (posten 11, 12 en 13) dient vrijspraak te volgen nu de geldbedragen die zien op deze posten deels te verklaren zijn door de handel in PGP-telefoons en deels afkomstig zijn van anderen dan verdachte. Tevens valt er door gebrek aan nader onderzoek geen verband te leggen tussen verdachte en de personen aan wie de geldbedragen zijn overgemaakt.
Het dossier biedt te weinig aanknopingspunten dat verdachte [persoon 5] een geldbedrag heeft gegeven voor een vliegticket naar China (post 14). Nu hieraan alleen de verklaring van [persoon 5] ten grondslag ligt is dit feit niet aannemelijk geworden. Ten aanzien van de reis naar Ibiza (post 15) heeft verdachte een geldbedrag van 7.500,00 euro aan [persoon 5] overhandigd waarvan 6.000 euro afkomstig was van de handel in PGP-telefoons. De rest van dat bedrag (1500,00 euro) is ingebracht door de vriendin van verdachte, [persoon 7] .
Ten aanzien van de loonheffingen (post 16) heeft de raadsvrouw gesteld dat moet worden uitgegaan van een bedrag van 4000,00. De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor dit deel van de tenlastelegging nu [persoon 5] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij dit bedrag uit eigen zak heeft betaald als vriendendienst voor verdachte. Als tegenprestatie hielp verdachte in [bedrijf 5] van [persoon 5] .
Ten aanzien van de aankoop van de Citroen DS heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Deze auto is aangekocht door middel van het geld dat [persoon 7] heeft ontvangen met de verkoop van een camper en de verkoop van sieraden (post 17).
Ten aanzien van de aankoop van een Mercedes voor 24.950,00 euro heeft verdachte verklaard dat die auto van [persoon 8] was, die hem wilde verkopen. Verdachte had veel contacten en heeft geprobeerd de auto voor [persoon 8] te verkopen, in ruil voor een percentage. Vervolgens bleek echter dat er een WOK-melding voor deze auto van toepassing was. Verdachte kon de auto daarom niet voor [persoon 8] verkopen en heeft de auto teruggegeven (post 18).
Het bedrag ten aanzien van levensonderhoud Nibud is onvoldoende onderbouwd waardoor vrijspraak dient te volgen (post 19).
Ten aanzien van een bedrag van 130.000,00 euro voor de aankoop van 4 kilo cocaïne heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit, nu dit bedrag enkel is gebaseerd op een OVC-gesprek van 23 oktober 2015 waarin verdachte gezegd zou hebben dat hij 130 is kwijtgeraakt (post 20).
De raadsvrouw heeft tevens vrijspraak bepleit voor een bedrag van € 56.000,00 euro (post 21) dat in beheer zou zijn bij [persoon 2] . Deze verdenking is gebaseerd op een onjuiste weergave van een OVC-gesprek van 12 augustus 2015. De raadsvrouw heeft gesteld dat uit dit gesprek niet duidelijk wordt over wie er wordt gesproken.
Ten aanzien van een geldbedrag van 20.000,00 euro voor de aankoop van 3V-kaarten dient vrijspraak te volgens nu de enige bron voor deze verdenking de verklaring van [persoon 5] is. Onvoldoende valt vast te stellen dat het daadwerkelijk om een bedrag van € 20.000,00 euro gaat en [persoon 5] heeft zijn verklaring later bij de rechter-commissaris genuanceerd (post 22).
Met betrekking tot de huur van diverse auto’s dient ten aanzien van de BMW, kenteken [kenteken 3] uitgegaan te worden van een bedrag van 5000,00 euro nu verdachte samen met [medeverdachte 2] gebruik maakte van deze auto. Het bedrag van € 5000,00 euro is door verdachte verkregen door de handel in PGP-telefoons. Ten aanzien van de overige voertuigen dient vrijspraak te volgen nu een deel van deze voertuigen (3 BMW’s) door [persoon 9] zijn gehuurd en betrokkenheid bij witwassen van geldbedragen ten aanzien van de auto’s door verdachte op basis van het dossier niet is komen vast te staan (post 23).
Met betrekking tot de brandstof ten behoeve van de genoemde voertuigen staat niet vast hoe vaak en met welke auto verdachte reed. Tevens kan niet worden vastgesteld hoeveel kilometers verdachte met de auto’s heeft gereden, welke bedragen hiermee gemoeid zijn en of die bedragen door verdachte zijn betaald. Derhalve dient vrijspraak te volgen voor dit deel van de tenlastelegging (post 24).
Ten aanzien van de horloges (13.900,00 euro) die zijn aangetroffen in de woning van verdachte in [plaatsnaam 1] heeft [persoon 2] verklaard dat deze van hem zijn. Op basis van het dossier is niet vast te stellen dat de horloges verdachte toebehoren zodat hij vrijgesproken moet worden van dit deel van de tenlastelegging (post 25).
Ten aanzien van een bedrag van € 7500,00 euro in verband met een Mercedes Vito dient vrijspraak te volgens wegen het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs (post 26). Dit geldt tevens voor een bedrag van € 550,00 euro voor een telefoonabonnement dat op naam staat van [persoon 1] . Niet is gebleken dat verdachte de abonnementskosten heeft betaald zodat hij moet worden vrijgesproken van dit deel van de tenlastelegging (post 27).
Ten aanzien van feit 5
Ten aanzien van het bewijs voor feit 5 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
In maart 2015 is een onderzoek gestart naar verdachte en anderen die bij de politie in beeld kwamen in verband met de verdenking van handel in verdovende middelen. In dit onderzoek, genaamd Melogale I, is verdachte veelvuldig getapt en geobserveerd door de politie.
Uit de afgeluisterde (telefoon) gesprekken en observaties kwam het beeld naar voren dat verdachte zich samen met anderen op grote schaal bezig hield met de handel in verdovende middelen. Tijdens het onderzoek zijn [medeverdachte 1] en [persoon 6] als handelsrelaties van verdachte in beeld gekomen. Verder kwamen in het onderzoek als relaties van verdachte [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] naar voren, met wie verdachte op 8 juni 2015 is geobserveerd tijdens de overdracht van een Albert Heijn tas met inhoud op het parkeerterrein van [bedrijf 6] in Amsterdam. Daarnaast kwam [persoon 5] , de eigenaar van [bedrijf 5] aan [adres 4] , in beeld als relatie van verdachte. [persoon 5] stelde aan verdachte zijn [bedrijf 5] als ontmoetingsplek beschikbaar. [persoon 5] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zijn in het onderzoek Melogale I als medeverdachten aangemerkt.
Verdachte heeft zich sinds zijn aanhouding in november 2015 beroepen op zijn zwijgrecht.
In een nader verhoor van verdachte op 26 april 2016, dat op zijn verzoek heeft plaatsgevonden, heeft verdachte verklaard dat zijn inkomsten te verklaren zijn door de verkoop/handel in PGP-telefoons, waar hij zich mee bezighield nadat hij een gevangenisstraf had uitgezeten in Dubai in verband met drugshandel. Verdachte heeft verklaard dat hij de PGP-telefoons inkocht voor 800 euro en verkocht voor 1500,00 à 1800,00 euro en dat hij ongeveer 20 à 30 telefoons per maand verkocht.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de verklaring van verdachte dat hij op legale wijze zijn geld verdiende met de verkoop van PGP-telefoons het volgende.
Verdachte heeft zijn verklaring dat hij handelde in PGP-telefoons op geen enkele wijze onderbouwd. Er is tijdens het onderzoek door de politie van maart 2015 tot en met 10 november 2015, behoudens enkele verwijzingen in afgeluisterde telefoongesprekken, hiervoor geen enkel aanknopingspunt aangetroffen. Expliciete afspraken met anderen over PGP-telefoons zijn niet uit de afgeluisterde gesprekken van verdachte te af te leiden. Ook de verklaringen van [persoon 7] , [persoon 5] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] maken dit niet anders nu deze verklaringen geen concreet bewijs hebben opgeleverd voor de gestelde handel in PGP-telefoons door verdachte.
Verder biedt het dossier ook geen concreet bewijs in de vorm van bijvoorbeeld een aangetroffen handelsvoorraad in de woningen van verdachte en heeft hij, naar eigen zeggen, geen administratie bijgehouden. Het nader ingestelde onderzoek door de politie naar aanleiding van de verklaring van verdachte heeft geen concrete aanwijzingen voor een handel in PGP-telefoons van de door verdachte gestelde omvang - of iets wat die omvang enigszins benadert - opgeleverd. Verdachte heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht toen de politie, nota bene op verdachtes eigen verzoek, hem nadere vragen wilde stellen over zijn inkomsten met betrekking tot de handel in PGP-telefoons. De toezegging van verdachte dat op de inhoudelijke zitting alles duidelijk zou worden is niet ingelost, nu verdachte niet bij de behandeling van de inhoudelijke zaak ter terechtzitting is verschenen.
De rechtbank stelt vast dat er in de afgeluisterde telefoongesprekken zo nu en dan een ‘speciale telefoon’ ter sprake komt en begrijpt hieruit dat verdachte zich wel bezig hield met PGP-telefoons maar dan in de vorm van een noodzakelijk zijhandeltje naast de handel in verdovende middelen. Inmiddels is algemeen bekend dat PGP telefoons veel door criminelen zijn gebruikt om vrijuit met elkaar te kunnen communiceren over duistere zaken waarvan zij niet wilden dat politie en justitie die gesprekken konden afluisteren.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de handelingen en inkomsten van verdachte op basis van de bewijsmiddelen in het dossier niet te herleiden zijn naar de handel in PGP-telefoons en legt de verklaring van verdachte hierover dan ook als ongeloofwaardig naast zich neer.
De afgeluisterde (telefoon)gesprekken en observaties die van maart 2015 tot aan de aanhouding van verdachte in november 2015 ademen daarentegen wel een sfeer van drugshandel. In dat licht bezien zal de rechtbank haar oordeel ten aanzien van het bewijs met betrekking tot de ten laste gelegde feiten verder bespreken.
Het bewijs ten aanzien van de feiten 1 en 3
De rechtbank acht zowel het medeplegen van de handel in verdovende middelen als de voorbereidingshandelingen daarvoor in de periode van 23 februari 2015 tot en met 10 november 2015 bewezen, waarbij sprake is van gedeeltelijke samenloop tussen die strafbare feiten. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De handel in verdovende middelen met [medeverdachte 1] en voorbereidingshandelingen
Uit de observaties door de politie en afgeluisterde telefoongesprekken- en berichten in de ten laste gelegde periode blijkt dat verdachte bijna dagelijks met meerdere personen afspraken maakte over ontmoetingen, bedragen, hoeveelheden en kwaliteit met betrekking tot de handel in verdovende middelen.
Zo blijkt uit de OVC-gesprekken en observaties dat verdachte en [medeverdachte 1] in februari, maart en augustus 2015 met elkaar afspreken en er ook daadwerkelijk ontmoetingen plaatsvinden.
Op 26 februari 2015 vraag [medeverdachte 1] aan verdachte: “
one key possible today or tomorrow”.
Vervolgens vindt er een ontmoeting tussen verdachte en [medeverdachte 1] plaats op 4 maart 2015 bij de woning van [medeverdachte 1] in [plaatsnaam 4] waarbij [medeverdachte 2] ook aanwezig is. Voorafgaand aan deze ontmoeting hebben verdachte en [medeverdachte 1] telefonisch gesproken en ge-sms’t waarbij [medeverdachte 1] tegen verdachte zegt:
“Ik heb er eentje opengebroken,…er is zo’n 100 uit.”
Vervolgens belt verdachte naar [medeverdachte 1] op 9 maart 2015 en zegt “
dat hij kan komen”. Die dag worden verdachte en [medeverdachte 2] gezien op de Gedempte Gracht in Den Haag waar zij van een persoon, die later [persoon 10] blijkt te zijn, een gebloemd tasje met inhoud krijgen. Uit de OVC-gesprekken van 9 maart 2015 tussen verdachte en [medeverdachte 1] blijkt dat zij afspreken elkaar in [bedrijf 5] te ontmoeten.
Later, om 17.30 uur gaat verdachte naar [bedrijf 5] aan [adres 4] waar hij naar binnen gaat en om 17.35 uur weer vertrekt. Om 17.40 uur wordt [medeverdachte 1] gezien terwijl hij [bedrijf 5] op [adres 4] binnen gaat en kort daarna weer naar buiten komt met de bloemetjestas die eerder aan verdachte en [medeverdachte 2] is overhandigd op de Gedempte Gracht. [persoon 5] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] een of twee keer bij hem in de winkel ( [bedrijf 5] aan [adres 4] is geweest en dat hij hem heeft gezien toen hij een tasje met figuurtjes erop op kwam halen dat [verdachte] voor hem had achtergelaten in de winkel.
Vervolgens wordt er op 12 augustus 2015 telefonisch weer een afspraak voor een ontmoeting gemaakt. Verdachte zegt tegen [medeverdachte 1] ; “
hij is er om 12 uur hè?”
Uit observaties blijkt dat [persoon 11] en [medeverdachte 1] elkaar op 15 augustus 2015 om 11.54 uur ontmoeten bij de woning van [medeverdachte 1] in [plaatsnaam 4] . Gezien wordt dat [medeverdachte 1] een opgevouwen stapel geld aan [persoon 11] geeft. [persoon 11] heeft hierover verklaard dat hij van [medeverdachte 1] € 2400,- heeft ontvangen voor twee PGP-telefoons à 1200 euro per stuk.
[medeverdachte 1] heeft hierover later bij de rechter-commissaris verklaard dat hij geld heeft gegeven aan [persoon 11] omdat hij goedkope telefoontjes van 7,00 à 10,00 euro per stuk van verdachte had gekocht. Hij verklaart eens per twee of drie maanden in de winkel van [persoon 5] te komen om telefoons van [verdachte] te kopen. Hij verklaart ook dat hij zichzelf herkent op een observatiefoto waarbij hij iemand een stapel geld geeft en zegt daarover: ‘Als [verdachte] zegt dat ik iemand geld moet geven dan doe ik dat. [verdachte] had gezegd dat ik geld moest geven aan die man in verband met mobiele telefoons’. [medeverdachte 1] verklaart vervolgens dat hij niet weet wat een PGP telefoon is, hetgeen haaks staat op de verklaring van [persoon 11] dat hij voor verdachte geld op ging halen omdat verdachte twee PGP-telefoons aan [medeverdachte 1] had verkocht.
De rechtbank concludeert dat [medeverdachte 1] met verdachte heeft gehandeld in een goed dat op een heimelijke manier werd overgedragen en waar een stapel geld voor moest worden betaald. Duidelijk is dat het niet om telefoons ging, gelet op de zeer opvallende tegenstrijdigheden in de verklaringen die de verschillende betrokkenen daarover hebben afgelegd. [medeverdachte 1] en verdachte spreken met elkaar over ‘one key possible’ en over iets dat is opengebroken en waar er 100 uit is. Daar komt bij dat zich in het dossier vele tapgesprekken bevinden waarbij [medeverdachte 1] met anderen dan verdachte duidelijk, en ook expliciet, spreekt over de handel in harddrugs, waar [medeverdachte 1] zich minstens in een deel van de tenlastegelegde periode mee bezig hield en waarvoor hij ook is veroordeeld. [1]
De rechtbank acht op grond van voornoemde feiten en omstandigheden bewezen dat verdachte in verdovende middelen handelende met [medeverdachte 1] en dat verdachte daartoe voorbereidingshandelingen heeft verricht in die zin dat hij telefonisch afspraken heeft gemaakt met [medeverdachte 1] , hem aanwijzingen heeft gegeven over datum, tijd en plaatsen om elkaar te ontmoeten om zodoende de handel in verdovende middelen te kunnen realiseren.
Handel in verdovende middelen met derden en voorbereidingshandelingen.
Op 11 en 13 maart 2015 wordt verdachte geobserveerd met [persoon 6] . Tijdens de observatie op 13 maart 2015 wordt verdachte samen met [persoon 6] gezien in de auto van verdachte. Waargenomen wordt dat zij een ontmoeting hebben met een onbekend gebleven persoon in hotel [bedrijf 7] in Amsterdam.
Op 14 maart 2015 vinden er drie telefoongesprekken plaats tussen verdachte en [persoon 6] . Kort samengevat zegt verdachte dat hij voor [persoon 6] een telefoon en dat andere monster zal meenemen. [persoon 6] vraagt verdachte naar dat andere en geeft aan dat hij 1.60 en 1.80 nodig heeft. Later die dag zegt verdachte dat hij alleen de 1.40 kan leveren en dat de andere modellen pas op maandag (16 maart 2015) beschikbaar zijn. Verdachte zegt ook tegen [persoon 6] dat hij er drie zal geven en dat hij dan
ookde telefoon zal geven. Vervolgens belt [persoon 6] verdachte op 16 maart 2015 en benadrukt hij dat hij echt de 1.60 en 1.80 wil hebben. Later die dag wordt gezien dat verdachte en [persoon 6] elkaar in Leiden. [persoon 5] is hier ook bij aanwezig.
Gelet op de inhoud van de tapgesprekken en de daarop volgende ontmoetingen tussen verdachte en [persoon 6] acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de handel in verdovende middelen met [persoon 6] en dat hij voorbereidingshandelingen heeft verricht om die handel mogelijk te maken. Het is daarbij duidelijk dat het gaat om synthetische harddrugs in pilvorm en dus niet om cocaïne en heroïne zoals tenlastegelegd onder 1. De contacten met [persoon 6] dragen wel bij aan het bewijs van feit 3, te weten de voorbereidingshandelingen gericht op de handel in ook andere harddrugs dan cocaïne en heroïne.
Uit het dossier blijkt tevens dat verdachte zich ook met anderen bezig hield met de handel in verdovende middelen en dat hij daartoe voorbereidingshandelingen heeft verricht. Op 14 juli 2015 is er een gesprek tussen verdachte, [persoon 12] en een onbekend gebleven man, opgenomen in restaurant [bedrijf 8] te Zevenbergsche Hoek. In het opgenomen gesprek wordt gesproken over ‘
leveren’ en [persoon 12] zegt: “
Wij hebben ook nog niks”. Uit dit gesprek blijkt verder dat verdachte zegt: “
Hij krijgt geen heroïne meer he”en
“van die 4 ton krijg je bij mij 400 kilo heroïne”. Verdachte vertelt verder in dat gesprek over hoe hij meerdere malen een test heeft gedaan op een parkeerplaats met het verplaatsen van een Albert Heijn tas in de kofferbak van de ene naar de andere auto en zegt dat zijn maat op die manier gepakt is. Verdachte wil zo kennelijk testen of de politie hem in de gaten houdt.
Uit een OVC gesprek dat is op genomen op 23 oktober 2015 bij [bedrijf 9] in Oud Gastel en waaraan verdachte, [persoon 12] en [persoon 13] aan deelnamen blijkt dat verdachte
130 is kwijtgeraakten dat
die 4zijn probleem zijn. Verder zegt verdachte dat er spullen klaar liggen en dat
we allemaal geld kunnen verdienen. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte spreekt over het verlies van de vier kilo cocaïne op 8 juni 2015 en het overeenkomstige bedrag voor een dergelijke hoeveelheid van 130.000 euro.
Uit onderzoek is gebleken dat verdachte een (PGP) BlackBerry gebruikte met het wachtwoord [wachtwoord] , dat verwijst naar de dochter van verdachte. Als gebruikersnamen gebruikte verdachte: [gebruikersnaam 1] , [gebruikersnaam 2] , [gebruikersnaam 3] , [gebruikersnaam 4] , [gebruikersnaam 5] en [gebruikersnaam 6] . Uit de gesprekken die met deze gebruikersnamen zijn gevoerd blijkt dat verdachte met verschillende personen spreekt over de handel in drugs. In die gesprekken wordt, onder andere, gesproken over 20 bakken per maand vanuit Bolivia en Paraquay, dat er van alles mogelijk is met de havenmensen en dat er een trucje in de haven geregeld moet worden. Er wordt gesproken over aantallen (100 bij test, 306 Ghana, 200 Ghana en 20 top, 150 gaat makkelijk in een grote bulldozer van Caterpillar) en bedragen (totaal 271.600 betaald, totaal = 433.600, 2500 for the brown, white 2800 or 2900). Verder worden er gesprekken gevoerd over
onze route, het huren van hallen, het inschakelen van een directeur of een kansloze die niets te verliezen heeft, BV’s opzetten/een bedrijf op naam zetten, of er een bedrijf is dat goederen wil ontvangen per container,
goede geur tot diamant van binnen wordt gelijk keihard maar is zacht, jammer want alle klanten willen alleen harde blokken, iets stoppen in een machine die in de buurt van Santos staat voorafgaand aan verscheping en dat de aankomst in Antwerpen geen probleem is.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich veelvuldig en op grote schaal bezig hield met de handel in verdovende middelen en dat hij daartoe voorbereidingshandelingen heeft verricht.
De raadsvrouw heeft bepleit dat het woord heroïne in het OCV gesprek op 14 juli 2015 niet te horen is. De rechters hebben tijdens het beluisteren van het betreffende gesprek ter terechtzitting het woord heroïne niet volledig verstaan. De rechtbank merkt daarbij echter op dat het beluisteren van het OVC gesprek in de zittingszaal niet in de optimale omstandigheden heeft plaatsgevonden, nu het gesprek in de zittingszaal door de speakers van een laptop is beluisterd. Dat is niet vergelijkbaar met het beluisteren van een geluidsbestand door een goede koptelefoon.
De rechtbank gaat dan ook niet mee in de stelling van de raadsvrouw dat niet kan worden vastgesteld dat er gesproken wordt over heroïne. De rechtbank gaat uit van de weergave door de verbalisanten van het OVC gesprek van 14 juli 201 in het daaromtrent opgemaakte proces-verbaal, aangezien de verbalisanten dit gesprek onder betere omstandigheden hebben uitgeluisterd, en acht bewezen dat verdachte tijdens dit gesprek spreekt over heroïne.
Het bewijs ten aanzien van feit 2
Ten aanzien van het bewijs voor feit 2, de overdracht van 4 kilo cocaïne op 5 juni 2015 te Amsterdam overweegt de rechtbank het volgende.
Op 8 juni 2015 worden verdachte, [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] geobserveerd door de politie op een parkeerplaats van horeca groothandel [bedrijf 6] in Amsterdam. Uit de camerabeelden en de observaties van de politie blijkt het volgende.
Om 11.53 uur komt [medeverdachte 3] de parkeerplaats op rijden in een Toyota. Hij parkeert daar zijn auto en om 12.02 uur komt [medeverdachte 4] het parkeerterrein op in een Volkswagen Golf. [medeverdachte 4] parkeert zijn auto naast die van [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] staan vervolgens bij de geopende achterbak van de Volkswagen Golf waar een lichtblauw voorwerp in ligt. Even later is te zien dat [medeverdachte 3] de linker achter deur van de Toyota opendoet en dat daarna het lichtblauwe voorwerp op de achterbank achter de bestuurderskant van de Toyota te zien is. Om 12.05 uur rijdt [medeverdachte 4] weg van de parkeerplaats. [medeverdachte 3] heeft later tijdens zijn verhoren verklaard dat hij inderdaad een gevulde Albert Heijn tas uit de Volkswagen Golf heeft gepakt deze in zijn Toyota heeft gezet.
Omstreeks 12.05 uur komt verdachte in beeld. De auto van verdachte, die dag een BMW, stond geparkeerd op een aanpalend parkeerterrein. Samen met [medeverdachte 3] loopt verdachte naar de Toyota en [medeverdachte 3] pakt een gevulde blauwe Albert Heijn tas van de achterbank van de Toyota. Vervolgens lopen verdachte en [medeverdachte 3] samen naar een geparkeerde Renault. Verdachte opent de kofferbak van deze Renault en haalt er een kartonnen doos uit. [medeverdachte 3] en verdachte plaatsen samen de blauwe Albert Heijn tas in de kofferbak van de Renault en verdachte sluit de Renault vervolgens af. Om 12.09 uur nemen verdachte en [medeverdachte 3] afscheid van elkaar en verlaat [medeverdachte 3] het parkeerterrein in de Toyota. Verdachte loopt naar zijn BMW en rijdt weg. [medeverdachte 3] heeft later verklaard dat hij een tas vol met BlackBerry’s aan verdachte heeft gegeven.
Om 12.14 uur komt verdachte het parkeerterrein van [bedrijf 6] oprijden in de BMW. [medeverdachte 2] stapt uit de BMW, stapt vervolgens als bestuurder in de Renault en rijdt om 12.16 uur weg. Verdachte verlaat het parkeerterrein ook en rijdt achter de Renault het terrein af. Om 12.20 uur neemt het onderzoeksteam de observatie van de Renault over en om 12.58 uur wordt [medeverdachte 2] aangehouden op de A4 bij Leiderdorp. In de kofferbak van de Renault blijkt een Albert Heijn tas te liggen die gevuld is met vier kilo cocaïne.
De raadsvrouw heeft gesteld dat er een gat in de observatie van de politie zit van 18 minuten.
[medeverdachte 2] heeft het terrein om 12.16 uur verlaten en om 12.20 uur gaat de observatie verder waarbij 18 minuten later (12.38 uur) door de observanten wordt gemeld dat [medeverdachte 2] wordt gezien op de rijksweg A4 bij Leiderdorp. Dit gat in de observatie maakt volgens de raadsvrouw mogelijk dat de tas met PGP-telefoons is overgedragen, afgegeven of geruild. Ook bestaat de mogelijkheid dat de tas met cocaïne al eerder in de auto van [medeverdachte 2] lag. De raadsvrouw heeft voorts gesteld dat zij van de vrouw van [medeverdachte 2] heeft vernomen dat zij met [medeverdachte 2] heeft gebeld op die bewuste dag en dat hij toen bij een benzinestation was.
Het Openbaar Ministerie heeft beargumenteerd dat er geen gat in de observatie zit, zich baserend op een andere interpretatie van het desbetreffende proces-verbaal. De officier van justitie heeft gesteld dat opsporingsambtenaren met de term ‘observatie overgenomen’ bedoelen dat het subject continu onder observatie is gehouden, waarbij niet is gezien dat [medeverdachte 2] onderweg is gestopt.
De rechtbank overweegt dat de verslaglegging van de observatie ruimte laat voor de interpretatie die de raadslieden daar aan geven, namelijk dat [medeverdachte 2] enige minuten uit zicht is geweest. De rechtbank kan niet zonder nader onderzoek afgaan op de hiervoor genoemde mededeling van de officier van justitie, al is het maar omdat de rechtbank niet kan inschatten of iedere verbalisant de term ‘observatie overnemen’ uitlegt zoals de officier dat doet. Het verdient voor de toekomst dus de voorkeur om expliciet te verbaliseren of een subject al dan niet doorlopend in het zicht is gebleven.
Nader onderzoek naar de vraag of [medeverdachte 2] enige tijd buiten beeld is geweest acht de rechtbank echter niet noodzakelijk. Dat de mogelijkheid open blijft dat [medeverdachte 2] tussen de vier en de twintig minuten buiten beeld van de politie is geweest, maakt namelijk niet zonder meer aannemelijk dat de tas die door verdachte en [medeverdachte 3] in de kofferbak van de Renault is gelegd is omgewisseld is voor een andere Albert Heijn tas gevuld met cocaïne.
De rechtbank acht deze theoretische mogelijkheid op zichzelf beschouwd al weinig aannemelijk, gelet op de relatief ingewikkelde overdracht van een tas via twee tussenpersonen en meerdere auto’s op een parkeerterrein terwijl het om legale goederen zou gaan, gevolgd door een kennelijk haastige verwisseling van die tas met een identieke tas vol cocaïne. Bovendien mist de theorie een min of meer geloofwaardige onderbouwing en is er bewijs dat in hoge mate ondersteunt dat er ook op de parkeerplaats al cocaïne in de tas zat.
[medeverdachte 2] heeft nooit iets verklaard over een tussenstop of een tassenwissel. Sterker nog, [medeverdachte 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij na zijn vertrek vanaf het parkeerterrein bij [bedrijf 6] alleen contact heeft gehad met zijn vader en dat er verder niets gebeurd is wat voor de zaak van belang is. Evenmin is gebleken dat [medeverdachte 2] bij een benzinestation gestopt zou zijn en getelefoneerd zou hebben met zijn vrouw, zoals de raadsvrouw van verdachte heeft bepleit. [medeverdachte 2] heeft daar niets over gezegd en er is ook geen enkele andere onderbouwing van deze stelling van de raadsvrouw.
Het OVC-gesprek op 15 juli 2015 waarin verdachte spreekt over het verlies van 130 en dat de 4 zijn probleem zijn, draagt bovendien in belangrijke mate bij aan het bewijs dat de bewuste Albert Heijn tas op de parkeerplaats de later aangetroffen vier kilo cocaïne, waarvan de ‘groothandelsprijs’ goed kan passen bij een bedrag van 130.000 euro, bevatte. Wat zich op 8 juni 2015 heeft afgespeeld op het parkeerterrein van [bedrijf 6] is bovendien vrijwel exact dezelfde situatie zoals verdachte die schetst in een OVC gesprek waarin hij spreekt over het uitvoeren van een test op een parkeerterrein door een Albert Heijn tas vanuit de ene auto in een andere auto te plaatsen en dan af te wachten om te zien wat er gebeurt. Verdachte vertelt ook in dat gesprek dat zijn maat op die manier gepakt is en dat hij, verdachte, de tas toen in de auto heeft gezet, dat hij ook meedeed en dat hij ook op die parkeerplaats was. Dat hij 100% weet dat ‘ze’ daar foto’s van hebben en dat als hij gepakt wordt zal zeggen dat hij boodschappen deed in Amsterdam en dat [medeverdachte 2] gepakt is in Den Haag en dat hij onderweg gestopt is. In het licht van onder meer deze bewijsmiddelen schuift de rechtbank de verklaringen van de medeverdachten dat de tas op de parkeerplaats PGP’s bevatte als ongeloofwaardig terzijde en acht zij bewezen dat de tas ook daar al vier kilo cocaïne bevatte.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] opzettelijk 4 kilo cocaïne heeft afgeleverd.
Het bewijs ten aanzien van feit 4
Partiële vrijspraak
De rechtbank spreekt verdachte vrij van dat deel van de tenlastelegging dat ziet op gewoontewitwassen dan wel schuldwitwassen door het plegen van verhullingshandelingen, nu daar in het dossier onvoldoende aanknopingspunten voor zijn.
De rechtbank spreekt verdachte ook vrij van het witwassen van de geldbedragen genoemd onder de posten 9, 10, 12, 13, 19, 21, 25, 26 en 27 nu de betrokkenheid bij het witwassen van deze geldbedragen door verdachte op basis van het dossier niet is komen vast te staan.
Toetsingskader
Verdachte heeft ten aanzien van de beschuldiging van witwassen verklaard dat hij inkomsten heeft verworven door middel van de legale handel in PGP-telefoons.
Het gaat in deze zaak om de vraag of kan worden bewezen dat het geld van misdrijf afkomstig is. De rechtbank merkt hierbij op dat het niet vereist is dat het geld afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat het geld afkomstig is uit enig misdrijf. Om dit te beoordelen hanteert de rechtbank het volgende toetsingskader.
Indien op basis van de feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen kan worden vastgesteld, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag. Deze verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het geldbedrag en een bepaald misdrijf, dan nog kan bewezen worden dat het geldbedrag “uit enig misdrijf” afkomstig is. Dit is mogelijk als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. [2]
De rechtbank zal ten aanzien van de bewezen geachte posten waarvan de bewijsmiddelen zijn opgenomen en uitgewerkt in bijlage II afzonderlijk toelichten.
Ten aanzien van de posten 1, 2, 3, 4, 5 (huur voor de woning in [plaatsnaam 3] , inrichtingskosten, energie- en waterrekening ten behoeve van de woning van verdachte in [plaatsnaam 3] en een strafbeschikking van het CJIB)
De rechtbank acht bewezen dat het verdachte is geweest die de betreffende geldbedragen heeft betaald. De rechtbank baseert zich hiervoor op het volgende.
Uit de verklaringen van [persoon 14] , [persoon 5] en [persoon 15] blijkt dat verdachte de woning aan [adres 1] vanaf 1 april 2015, in beginsel voor een periode van zes maanden, huurde. Het dossier bevat een huurovereenkomst tussen verdachte en [bedrijf 10] waarvan [persoon 14] bestuurder en aandeelhouder is. Uit de verklaring van [persoon 14] blijkt tevens dat verdachte de huur cash betaalde via [persoon 15] en dat verdachte de huur tot en met november 2015 heeft betaald. De huur van de woning bedroeg 1100,00 euro per maand en verdachte heeft een borg betaald van 1 maand huur (1100,00 euro). Dit betekent dat verdachte een totaalbedrag van 9900,00 euro heeft uitgegeven aan de huur voor de woning in [plaatsnaam 3] . [persoon 15] heeft verklaard dat hij contant geld van verdachte kreeg en dat hij ervoor zorgde dat de huur daarmee werd betaald. [persoon 15] heeft ook verklaard dat hij de energierekening (een totaalbedrag van 168,00 euro) voor de woning in [plaatsnaam 3] op zijn naam heeft laten zetten die vervolgens betaald werd door verdachte. [persoon 5] heeft volgens zijn verklaring de rekeningen van het water en internet op zijn naam genomen die vervolgens ook door verdachte werden betaald (totaalbedrag van 48,00 euro).
Uit het dossier blijkt dat deze rekeningen veelal contant betaald werden via [bedrijf 11] , een Western Union kantoor aan [adres 4] , gelegen tegenover [bedrijf 5] van [persoon 5] . Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte in [plaatsnaam 3] is een aantal aankoopnota’s aangetroffen van Ikea en de Mediamarkt waaruit blijkt dat verdachte in de ten laste gelegde periode een contant bedrag van 2872,21 euro aan inrichtingskosten heeft besteed. Tevens is in de woning van verdachte in [plaatsnaam 3] een strafbeschikking van 657,00 euro van het CJIB aangetroffen voor een snelheidsovertreding op de Rijksweg A16 te Prinsenbeek De strafbeschikking was gericht aan verdachte met als adres [adres 2] . Uit het dossier is gebleken dat verdachte op 22 december 2014 een eenzijdige aanrijding heeft gehad met een personenauto met het kenteken [kenteken 4] . Deze strafbeschikking is cash betaald middels het Western Union kantoor aan [adres 4] . Aangezien verdachte op 22 december 2014 als enige in de auto is aangetroffen door de politie en de strafbeschikking van het CJIB aan hem was gericht gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte degene is geweest die de strafbeschikking heeft betaald.
Ten aanzien van post 6 (7.700,00 euro betaalde huur en borg voor de woning aan de [adres 2] )
De woning aan de [adres 2] in België werd gehuurd door verdachte. Dit blijkt uit de verklaring van [persoon 16] , eigenaar van de woning, die verklaard heeft dat verdachte een huurcontract voor de woning had vanaf 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015. Verdachte betaalde de huur van 700,00 euro per maand contant. Het dossier bevat een huurovereenkomst tussen [persoon 16] en verdachte. De rechtbank gaat uit van een totaalbedrag van 6300,00 euro aan, door verdachte, betaalde huur, een periode van negen maanden, nu [persoon 16] heeft verklaard dat hij de huur van januari 2015 t/m september 2015 van verdachte heeft ontvangen en de huur voor oktober, november en december 2015 niet.
Ten aanzien van post 7 (900,00 huur en borg woning op camping [adres 3] )
Uit het dossier blijkt dat verdachte van 1 mei 2014 tot 1 april 2015 een chalet ( [nummer kavel] ) huurde op een camping in [plaatsnaam 2] . Volgens de verhuurster betaalde verdachte een bedrag van 1000,00 euro voor huur, gas, water en licht hetgeen hij contant of via de bankrekening van zijn moeder in België betaalde. De raadsvrouw van verdachte heeft gesteld dat de huur door de moeder van verdachte is betaald. Door de verdediging toegezegde afschriften van betalingen door de moeder van verdachte zijn echter niet door de rechtbank ontvangen. Nu het chalet aan verdachte werd verhuurd en er onvoldoende bewijs is dat de moeder het bedrag voor de huur van het chalet op zich heeft genomen, gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte de huur (en gas, licht en water) voor het chalet heeft betaald. Aan verdachte is een totaalbedrag van 900,00 euro voor deze post tenlastegelegd en de rechtbank acht gelet op het vorenstaande bewezen dat verdachte dit bedrag heeft betaald.
Ten aanzien van post 8 (32,50 euro voor internetdiensten voor de woning aan de [adres 3] )
In de woning van verdachte aan het adres [adres 3] is een brief van de KPN aangetroffen over een betalingsachterstand van 32,50 euro voor internetdiensten. Uit het dossier blijkt dat deze rekening contant is voldaan middels het Western Union kantoor aan [adres 4] . Aangezien de rekening voor verdachte bestemd was gaat de rechtbank ervan uit dat deze door verdachte is betaald.
Ten aanzien van post 11 (7.908,59 euro, money transfers verricht door [persoon 1] )
Uit de verklaring die [persoon 1] heeft afgelegd blijkt dat hij voor verdachte zestien keer een transactie heeft verricht bij het Western Union kantoor aan [adres 4] ( [bedrijf 11] ). [persoon 1] heeft verklaard dat hij hiervoor een vergoeding kreeg van verdachte van 30,00 euro per transactie. Uit de opgevraagde gegevens van Western Union blijkt dat er 19 money transfers transacties zijn geregistreerd op naam van [persoon 1] waarvan hij er dus 16 heeft verricht voor verdachte. Gelet op de bewijsmiddelen in het dossier acht de rechtbank bewezen dat verdachte een totaalbedrag van 6559,13 euro heeft uitgegeven aan money transfers verricht door [persoon 1] . Dit bedrag bestaat uit het bedrag voor de money transfers (6058,13 euro), de vergoeding (480,00 euro) die [persoon 1] hiervoor kreeg van verdachte en de kosten die door Western Union in rekening zijn gebracht (21,00 euro).
Ten aanzien van post 14 (5.700,00 euro voor een vliegticket Amsterdam - China, samen met [persoon 5] )
Gebleken is dat verdachte samen met [persoon 5] in april 2015 naar China is afgereisd. Zij hebben toen eersteklas gevlogen. [persoon 5] heeft verklaard dat verdachte zelf voor zijn ticket naar China heeft betaald. Tevens heeft verdachte zijn hotelverblijf zelf betaald. Verdachte heeft [persoon 5] daarvoor een contant geldbedrag van 5700,00 euro gegeven. Dit geld is volgens de verklaring van [persoon 5] door hem op zijn bankrekening gestort om zo de reis te kunnen betalen.
Ten aanzien van post 15 (7.500,00 euro voor een vakantie naar Ibiza)
Uit de verklaringen van [persoon 5] , [persoon 17] , de dochter van [persoon 5] en [persoon 7] , de vriendin van verdachte, blijkt dat verdachte samen met [persoon 5] een vakantie in juli 2015 naar Ibiza heeft betaald. Op basis van deze verklaringen acht de rechtbank bewezen dat verdachte een bedrag van 7500,00 euro aan [persoon 5] heeft gegeven om zijn deel van deze vakantie te bekostigen.
Ten aanzien van post 16 (4000,00 euro aan contant betaalde loonheffing sociale premies,
werkgever [bedrijf 5] )
Uit de verklaringen van de broers [persoon 5] en [persoon 18] blijkt dat verdachte vanaf maart 2015 een arbeidsovereenkomst had met [bedrijf 5] waarvoor verdachte zelf de loonheffingen heeft betaald. [persoon 5] heeft verklaard dat hij het bedrag voor de loonheffing, 500,00 euro per maand, contant van verdachte ontving waarna zijn broer, [persoon 18] , het bedrag in de administratie verwerkte. Verdachte ontving geen loon want de arbeidsovereenkomst was slechts bedoeld om verdachte de mogelijkheid te bieden vanuit België naar Nederland te reizen met zijn enkelband die hij vanwege een aan hem opgelegde straf in België moest dragen. De rechtbank acht bewezen dat verdachte gedurende acht maanden, vanaf maart 2015 tot en met oktober 2015 een totaalbedrag van 4000,00 euro aan loonheffingen heeft betaald, aangezien verdachte in november 2015 is aangehouden.
Ten aanzien van posten 17 en 18 (23.200,00 euro voor de contante aankoop van een auto merk Citroën DS5, kenteken [kenteken 1] en 24.950,00 euro voor de contante aankoop van een auto merk Mercedes, kenteken [kenteken 2] )
Voor het bewijs dat verdachte een Citroën DS5 heeft aangeschaft baseert de rechtbank zich op de verklaringen van [persoon 5] en [persoon 19] en diverse tapgesprekken en observaties. Hieruit blijkt dat verdachte op zoek was naar een Citroën DS5 en dat [persoon 5] hem in contact heeft gebracht met [persoon 19] , verkoper van de Citroën garage. Verdachte heeft afspraken gemaakt met [persoon 19] , vervolgens een proefrit gemaakt met de Citroën, de koopovereenkomst getekend (op naam van [persoon 7] ) en 23.200,00 euro voor de auto betaald. Gebleken is dat verdachte getracht heeft de Mercedes met kenteken [kenteken 2] in te ruilen voor de Citroën, maar dat dit niet mogelijk was omdat de auto in het verleden een aanzienlijke schade heeft gehad en een WOK status (Wacht op Keuren) had.
Verdachte is vervolgens diverse malen als bestuurder of als passagier van de Citroën geobserveerd door de politie. Uit afgeluisterde telefoongesprekken tussen verdachte en [persoon 5] en [persoon 7] en een onbekend persoon blijkt dat er wordt gesproken over de auto van [verdachte] , verdachte heeft het over
‘mijn auto’en [persoon 2] zegt dat [verdachte]
zijn autokomt brengen. De verklaring van [persoon 7] dat de Citroën aan haar toebehoorde en dat zij de auto heeft betaald door middel van de verkoop van een camper en sierraden, legt de rechtbank, gelet op vorenstaande, naast zich neer. Weliswaar heeft [persoon 2] aangetoond dat zij kon beschikken over het aankoopbedrag voor de Citroën maar niet is vast komen te staan dat dit geld ook daadwerkelijk gebruikt is om de Citroën aan te schaffen. Bovendien is uit het dossier niet gebleken dat [persoon 2] , als eigenaar en gebruiker, over de auto heeft kunnen beschikken. De rechtbank beziet de papieren of juridische eigendomsconstructies in dit dossier bovendien met de nodige scepsis, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de ‘arbeidsovereenkomst’ van verdachte bij de gebroeders [persoon 5] . De rechtbank acht bewezen dat verdachte een bedrag van 23.200,00 euro heeft betaald voor de aankoop van de Citroën DS5.
De rechtbank acht tevens bewezen dat verdachte 24.950,00 euro heeft betaald voor de aankoop van de Mercedes (kenteken [kenteken 2] ). De rechtbank leidt dit af uit de verklaring van [persoon 19] dat verdachte de auto wilde inruilen en een gekraakt PGP gesprek op 28 september 2015 waarin verdachte zegt
dat de auto aan hem verkocht is als een top auto, niet als sloperd en dat hij zich niet laat naaien.
Ten aanzien van post 20 (130.000,00 euro, kosten verbonden aan 4 kilogram verdovende middelen)
De rechtbank heeft onder feit 2 bewezen verklaard dat verdachte samen met anderen 4 kilo cocaïne voorhanden heeft gehad op 5 juni 2015. Dat verdachte hierdoor 130.000,00 euro is kwijtgeraakt acht de rechtbank bewezen op grond van het OVC gesprek opgenomen op 23 oktober 2015 waarin verdachte zegt dat hij het verlies van die 4 moet pakken en dat
het spelleke hem rond de honderddertig (130) heeft gekost met dat verlies en die onderhoud er bijen dat hij dat kwijt is.
Ten aanzien van post 22 (een geldbedrag voor de aankoop en het opwaarderen van 3V-kaarten)
Uit de verklaring van [persoon 5] blijkt dat verdachte meerdere 3V kaarten heeft aangemaakt voor iemand anders in [bedrijf 5] van [persoon 5] en dat hij [persoon 5] daar contant geld voor gaf. Op 25 maart 2015 te 12.03 uur wordt verdachte geobserveerd in [bedrijf 5] aan [adres 4] . Hij verlaat de winkel om 13.27 uur. Later worden bij een doorzoeking van de woning van [medeverdachte 3] aan [adres 5] 3V kaarten en bonnen van [bedrijf 5] aan [adres 4] van 25 maart 2015 te 13.24 uur aangetroffen die betrekking hebben op bedragen voor het herladen van 3V kaarten. Gelet op deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte een geldbedrag heeft uitgegeven voor het opwaarderen van 3V kaarten.
Ten aanzien van posten 23 en 24 (een geldbedrag voor huurvoertuigen en een geldbedrag voor brandstofkosten ten behoeve van de huurvoertuigen)
Uit het dossier blijkt dat verdachte gedurende de ten laste gelegde periode gebruik heeft gemaakt van diverse personenauto’s uit het duurdere segment. Deze auto’s bleken steeds gehuurd te zijn op naam van iemand anders. Verdachte is vele malen geobserveerd door de politie terwijl hij als bestuurder dan of als passagier reed in de betreffende auto’s.
Uit de verklaring van [persoon 5] blijkt dat verdachte in diverse personenauto’s heeft gereden die hij huurde, waaronder BMW’s, een Volkswagen Golf, een Mercedes, een Volvo C70 en een Porsche. Ook blijkt uit de verklaring van [persoon 5] en die van [persoon 1] dat [persoon 1] voor verdachte een Volkswagen Golf huurde. Verdachte betaalde de kosten voor de auto en gaf [persoon 1] daarvoor een extraatje in de vorm van een geldbedrag voor de moeite. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte gebruik heeft gemaakt van diverse huurauto’s en dat hij daarvoor een aanzienlijk bedrag aan huur heeft betaald. Logischerwijs volgt hieruit dat verdachte tevens een geldbedrag aan brandstofkosten heeft uitgegeven om met deze huurauto’s te kunnen rijden.
Conclusie feit 4
Zoals reeds eerder gesteld acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij inkomsten heeft verworven door de handel in PGP-telefoons ongeloofwaardig, in ieder geval voor zover het zou gaan om een inkomen dat een noemenswaardig deel van de hierboven beschreven uitgaven zou kunnen verklaren. Daarnaast is uit de verklaring van [persoon 5] gebleken dat er weliswaar een arbeidsovereenkomst voor een medewerkersfunctie bij [bedrijf 5] is opgemaakt voor verdachte, maar dat deze vals was en alleen diende om verdachte in staat te stellen met zijn enkelband, die hij vanwege een opgelegde straf in België moest dragen, naar Nederland te reizen. Verdachte ontving geen loon. Hieruit blijkt dat verdachte kennelijk niet over legale inkomsten door middel van arbeid beschikte en dat hij kennelijk reden zag om geld uit te geven om een legaal inkomen voor te wenden. Het dossier biedt geen enkel ander aanknopingspunt dat verdachte op enige andere manier over een legaal inkomen kon beschikken. Wel heeft de rechtbank reeds bewezen geacht dat hij in een deel van de tenlastegelegde periode in harddrugs handelde, en wel op het niveau van kilo’s tegelijk. Het vermoeden dat de deels toch wel uitbundige uitgaven die hiervoor zijn beschreven, met van misdrijf afkomstig geld zijn gedaan, is dan ook gerechtvaardigd. Van verdachte mocht dus een verklaring worden verwacht over de herkomst van dat geld. Die heeft hij gegeven in de vorm van zijn verklaring over de handel in PGP-telefoons, maar die verklaring kan voornoemde uitgaven, zoals eerder in dit vonnis is besproken, niet afdoende verklaren.
De rechtbank concludeert dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen die verdachte heeft uitgegeven aan de bewezen geachte posten uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Gelet op alle bovenstaande feiten en omstandigheden acht de rechtbank dan ook bewezen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met anderen dan wel alleen schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen, door tenminste een bedrag van 222.786,84 euro voorhanden te hebben.
Het bewijs ten aanzien van feit 5
De rechtbank acht dit feit bewezen. De 21 patronen zijn aangetroffen in één van de woningen van verdachte. Nu verdachte hierover geen verklaring heeft willen afleggen en het dossier geen aanknopingspunten biedt die maken dat de 21 patronen aan iemand anders dan verdachte toebehoorden, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte de aangetroffen munitie op 10 november 2015 voorhanden heeft gehad.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
in de periode van 23 februari 2015 tot en met 10 november 2015, in Nederland en/of België, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval telkens aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende bij lijst I;
ten aanzien van feit 2:
hij op 8 juni 2015 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft
afgeleverd 4 kg van een materiaal bevattende cocaïne;
ten aanzien van feit 3:
hij in de periode van 23 februari 2015 tot en met 10 november 2015 in Nederland en/of België, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, telkens om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, van een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne een middel of middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen,
mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen
hebbende verdachte en zijn mededaders met elkaar telefonisch en/of in persoon contact gehad en/of afspraken gemaakt over die feiten en/of instructies (door)gegeven of ontvangen en/of
afspraken gemaakt omtrent (een) beloning(en),
voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn mededaders wisten of ernstige redenen hadden om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten,
te weten: een of meer zogenaamde PGP-telefoons en contant geld,
welke handelingen gericht waren op het verkopen/afleveren/verstrekken/vervoeren van een hoeveelheid cocaïne en/of heroïne.
ten aanzien van feit 4:
hij in de periode van 15 februari 2014 tot en met 10 november in Nederland en/of België
telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van
witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte en/of zijn mededaders
telkens van onderstaande voorwerpen en of geldbedragen
die voorwerpen en/of geldbedragen overgedragen, omgezet en/of van die geldbedragen gebruik gemaakt, te weten

1. een geldbedrag van € 9900,- (betaalde huur en borg voor een woning op het adres

[adres 1] ) en

2. een geldbedrag van € 2.872,21 (kosten voor de inrichting van zijn woon- of verblijfplaatsen

van verdachte) en

3. een geldbedrag van € 168,00 (kosten voor energieverbruik en water aan [bedrijf 1] voor de woning op het adres [adres 1] ) en

4. een geldbedrag van € 48,00 (betaald aan nutsbedrijf [bedrijf 2] t.b.v. de woning

op het adres [adres 1] ) en

5. een geldbedrag van € 657,00 (strafbeschikking van het CJIB) en

6. een geldbedrag van € 6300,- (betaalde huur en borg voor de woning op het adres [adres 2]

) en

7. een geldbedrag van € 900,00 (betaalde huur en borg voor de woning gelegen op een

camping op het adres [adres 3] ) en

8. een geldbedrag van € 32,50 (internetdiensten voor de woning op het adres [adres 3]

) en

11. een geldbedrag van € 6559,13 (money transfers verricht door [persoon 1] ) en

14. een geldbedrag van € 5.700,00 (een vliegticket Amsterdam - China, samen met [persoon 5] ) en

15. een geldbedrag van € 7.500,00 (een vakantie naar Ibiza) en

16. een geldbedrag van € 4000,00 (contant betaalde zogenaamde loonheffing sociale premies

werkgever [bedrijf 5] ) en

17. een geldbedrag van € 23.200,00 (contante aankoop van een auto merk Citroën DS5,

kenteken [kenteken 1] ) en

18. een geldbedrag van € 24.950,00 (contante aankoop van een auto merk Mercedes, kenteken

[kenteken 2] ) en

20. een geldbedrag van € 130.000,00 (kosten verbonden aan de zaak verdovende middelen 4

kilogram (ZD C02) en

22. een geldbedrag voor aankoop en opwaarderen 3Vkaarten en

23. een geldbedrag voor huurvoertuigen verdachte en

24. een geldbedrag voor brandstofkosten ten behoeve van huurvoertuigen verdachte

terwijl hij verdachte en/of zijn mededader(s) telkens wist(en), dat die voorwerpen en/of geldbedragen onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
ten aanzien van feit 5:
hij op 10 november 2015 te [plaatsnaam 3] , munitie van categorie 111, te weten:

21 patronen, kaliber 9x 19mm, merk Sellier & Bellot (15x), Geco (4x) en CBC (2x) voorhanden heeft gehad.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 t/m 5 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar en 9 maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat een aanmerkelijk lagere staf zou moeten worden opgelegd dan door de officier van justitie geëist. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht bij het bepalen van de straf rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en een strafkorting van 10% toe te passen. Tevens heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met de langdurige schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte waarin hij weliswaar niet gedetineerd zat maar niet in gehele vrijheid kon leven. Verdachte heeft zich altijd aan de schorsingsvoorwaarden gehouden.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. Met de samenloop tussen de feiten 1, 2 en 3 is bij de strafbepaling rekening gehouden.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Uit het dossier volgt een beeld van verdachte die zich continu bezig hield met drugshandel.
Er werd gebruik gemaakt van versluierd taalgebruik aan de telefoon, er vonden heimelijke ontmoetingen plaats in restaurants en op parkeerplaatsen. Verdachte reed rond in dure huurauto’s, had meerdere huurwoningen op zijn naam en ging op dure vakanties terwijl er geen sprake was van een verklaarbaar legaal inkomen.
De handel in harddrugs gaat veelal gepaard met zware criminaliteit. Daarnaast is de verspreiding van harddrugs een gevaar voor de volksgezondheid. Verdachte heeft ten behoeve van die handel voorbereidingshandelingen gepleegd en heeft de uit die handel voortvloeiende geldbedragen witgewassen. Witwassen is een ernstig misdrijf waardoor de inkomsten uit misdrijven in het legale betalingsverkeer worden gebracht. Dit is een gevaar voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. Bovendien worden deze inkomsten daarmee aan het zicht van justitie onttrokken. Verdachte heeft zich als een berekenende zakenman in de drugshandel begeven, gelokt door grote winsten, en zich niet bekommerd om de schade die zijn handel in de maatschappij aanricht. De straf zal van een zodanig gewicht moeten zijn dat de berekening die ten grondslag ligt aan de keuze om in deze handel zijn geld te verdienen een aanzienlijk minder aantrekkelijke uitkomst krijgt, zowel voor verdachte als voor anderen die zijn voorbeeld zouden willen volgen.
De raadsvrouw heeft gewezen op twee andere zaken die uit hetzelfde onderzoek zijn voortgekomen en waarbij straffen zijn opgelegd van vier respectievelijk zes jaar voor handel in cocaïne die volgens de raadsvrouw grootschaliger was dan waar verdachte in deze zaak voor wordt veroordeeld. Zij vindt de eis in dat licht niet begrijpelijk.
Daarover merkt de rechtbank op dat verdachte, net als de verdachten in die twee zaken, de keuze heeft gemaakt om grootschalig te gaan handelen in harddrugs. Wat in het geval van verdachte de exacte omvang daarvan is geweest, weet de rechtbank niet, want verdachte heeft dat niet verteld. Hij is gebleven bij zijn verklaringen over PGP-telefoons, in plaats van de rechtbank enig inzicht te geven in de keuzes die hij heeft gemaakt en in zijn eigen inzicht in die keuzes. Wat de rechtbank wel ter kennis is gekomen van zijn handel en ook van de levensstijl die hij daaruit kennelijk kon betalen, geeft de indruk dat de omvang van zijn handel die van de genoemde twee andere veroordeelden wellicht niet zoveel ontloopt. Voor het overige is het, zeker bij handel van deze omvang, niet slechts een kwestie van het vergelijken van bedragen en gewichten.
Van persoonlijke omstandigheden van verdachte die in strafmatigende zin zouden moeten worden betrokken bij de bepaling van de straf is niet gebleken. De rechtbank houdt er in zijn nadeel rekening mee dat verdachte in Nederland een strafblad heeft en dat uit het dossier blijkt dat hij in Dubai een forse straf heeft uitgezeten in verband met drugshandel.
De rechtbank overweegt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zestig maanden op zijn plaats zou zijn, maar houdt rekening met een overschrijding van de redelijke termijn.
Overschrijding redelijke termijn
Wat de berechting van de zaak in eerste aanleg betreft, is het uitgangspunt dat de behandeling van de zaak op zitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aan gevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn in strafzaken vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Verdachte is op 11 november 2015 in België in hechtenis genomen. Dit moment geldt als het begin van de redelijke termijn.
Op de terechtzitting van 2 juni 2016 is op verzoek van de verdediging het horen van acht getuigen toegewezen. Voorts is op verzoek van de verdediging ter zitting van 17 maart 2017 het horen van nog twee getuigen in zowel de straf- als in de ontnemingszaak van verdachte toegewezen. Toen de zaak voor de inhoudelijke behandeling gepland stond in november 2018 bleek dat die geen doorgang kon vinden vanwege gezondheidsklachten van de raadsvrouw van verdachte. Vervolgens heeft de behandeling van de zaak door proceseconomische redenen pas plaatsgehad op 8 juli 2019.
In deze zaak is op 3 september 2019 vonnis gewezen. De rechtbank stelt vast dat de behandeling van de zaak tegen verdachte niet binnen een redelijke termijn is afgerond. De onderhavige zaak maakt deel uit van een omvangrijk onderzoek met medeverdachten en de onderzoekswensen van de verdediging hebben voor enige vertraging gezorgd. In de latere fasen van het proces, tussen medio 2017 en de dag van de uitspraak van dit vonnis, is echter vertraging ontstaan die naar het oordeel van de rechtbank niet of niet geheel voor rekening van de verdediging moet komen en die maakt dat de redelijke termijn van berechting is overschreden. De rechtbank gaat uit van een vertraging van een jaar en zal hiermee rekening houden bij de strafoplegging door een strafvermindering van 10% toe te passen.
Gelet op het bovenstaande, de ernst van de feiten en de straffen die doorgaans voor soortgelijke zaken worden opgelegd zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van 54 maanden.

9.Beslag

Onder verdachte zijn een aantal voorwerpen in beslag genomen, opgenomen in bijlage III.
Verbeurdverklaring
De geldbedragen opgenomen onder de nummers 1, 2, 5 en 14;
de personenauto’s vermeld onder de nummers 3 en 6;
de telefoons vermeld onder de nummers 26, 80, 81, 82 en 83;
handgeschreven papier onder nummer 28,
behoren aan verdachte toe.
Nu door middel van of met betrekking tot die voorwerpen het bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurd verklaard.
Onttrekking aan het verkeer
De patronen onder nummer 4 en het baken onder nummer 29 zijn van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. Deze voorwerpen worden daarom onttrokken aan het verkeer.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De horloges vermeld onder nummers 7 t/m 12 worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Teruggave aan verdachte
De geldtelmachine, de wapenonderhoudsset en de videoapparatuur vermeld onder de nummers 18, 27 en 42 worden retour gegeven aan verdachte.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 47, 55, 57, 420bis, 420ter van het Wetboek van Strafrecht, artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van de feiten 1 en 3:
eendaadse samenloop van
medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2, onder B en C gegeven verbod
en
een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 voorbereiden en of te bevorderen door een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken en of om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen en of inlichtingen te verschaffen;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2, onder B gegeven verbod;
ten aanzien van feit 4:
medeplegen van gewoontewitwassen;
ten aanzien van feit 5:
handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 1 van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
54 (vierenvijftig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
1. Geld Euro - HE036B.01.01.001 geld euro 2499,23
2 Geld Euro - HE036B.02.01.002 geld euro 1900,--
3 Personenauto [kenteken 2] - MERCEDES E350 Kl: zwart, 7TSK03001
5 Geld Euro - HE36B02.01.002.001 Geld via FO 2x50 = 100
6 Personenauto CITROËN DS5 34ZGF.01.01.001 (2.0 hybrid airdream business)
14 Geld Euro - ZE207.01.03.002 geld 1510,-
26 Zaktelefoon ZE207.01.01.002 BlackBerry wit
28 Papier, VUIL04.01.08.002 handgeschreven papiertjes
80 Zaktelefoon, ZE207.01.01.018 BlackBerry Porsche design
81 Zaktelefoon, ZE207.03.01.003 BlackBerry zwart
82 Zaktelefoon, ZE207.03.01.004 BlackBerry zwart
83 Zaktelefoon, ZE207.01.01.001 BlackBerry zwart
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
4 21 Patronen, HE036B.02.01.001, patronen in pl. zak
29 Niet te definiëren goederen, ZE207.01.01.005 baken verpakt plastic in kist
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende:
7 Horloge Kl: zilver, BREITLING ZE207.01.01.006 met witte wijzerplaat
8 Horloge FORTIS ZE207.01.01.007, serie 661.20.31
9 Horloge FORTIS ZE207.01.01.008
10 Horloge BREITLING, ZE207.01.01.009 in zwarte doos serienr. 29991
11 Horloge CARTIER ZE207.01.01.010 in rode doos
12 Horloge CARTIER 34ZGF.01.002 34ZGF.01.002 zwarte wijzerplaat serienr. 34333UF
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
18 GELDTELMACHINE safescan, HE026B.01.01.002
27 ONDERHOUDSSET wapen, HE036B.02.01.003
42 Videoapparatuur, HE036B.02.02.001 VIDEO OPNAME SYSTEEM LIVIU
De rechtbank heeft de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte opgeheven. Deze beslissing is op 8 juli 2019 afzonderlijk opgemaakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van L. Jaakke-van den Berg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 september 2019.

Voetnoten

1.Vonnis rechtbank Amsterdam van 25 maart 2016 inzake [medeverdachte 1] , parketnummer 13/997075-15.
2.Zie HR 27 september 2005,