5.1.De rechtbank stelt vast dat volgens verweerder alle drie de weigeringsgronden van artikel 3.3.1 van de Huisvestingsverordening 2016 aan de orde zijn. De rechtbank zal deze weigeringsgronden apart bespreken.
-
Het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad
5.2.1.Allereerst is in geschil of verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad groter is dan het belang van eiseres.
5.2.2.Volgens verweerder wordt het belang van het behoud van de woonruimtevoorraad groter geacht dan het belang van de aanvrager, gelet op het aantal schaarse woningen. Volgens het beleid van verweerder wordt een onttrekkingsvergunning ten behoeve van een niet-woonfunctie verleend indien sprake is van onttrekking ten behoeve van een maatschappelijk gewenste functie of van een functie die versterking biedt aan de economische structuur van de buurt. Dit moet blijken uit een door de bestuurscommissie vastgestelde visie. In het geval van eiseres is geen sprake van een maatschappelijk gewenste functie dan wel van een functie die versterking bied aan de economische structuur van de buurt. Daarom wordt de vergunning niet verleend.
5.2.3.Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder een verkeerde belangenafweging heeft gemaakt. Het belang van het behoud van de woonruimtevoorraad is niet groter dan haar belang. Er is wel sprake van een maatschappelijk gewenste functie. Uit het bestemmingsplan blijkt immers dat het mogelijk is om een hotel te vestigen op het adres. De afweging is dus al gemaakt door verweerder in het kader van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan kan worden aangemerkt als een gebiedsvisie. Verder is ook sprake van versterking van de economische structuur van de buurt.
5.2.4.De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid de belangenafweging in het nadeel van eiseres heeft mogen laten uitvallen. Daartoe is het volgende redengevend. Zoals verweerder terecht heeft gesteld kan het bestemmingsplan niet als gebiedsvisie in de zin van het beleid worden bestempeld. Immers, de formele status van een bestemmingsplan is volstrekt onvergelijkbaar met die van een gebiedsvisie. Een bestemmingsplan is een algemeen verbindend voorschrift en een gebiedsvisie is dat niet. Omdat er geen gebiedsvisie is opgesteld waaruit blijkt dat een hotel wordt beschouwd als een maatschappelijk gewenste functie dan wel een versterking van de economische structuur van de buurt, heeft verweerder zich alleen al daarom op het standpunt kunnen stellen dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres dient uit te vallen.
5.2.5.Verweerder heeft dan ook de aanvraag mogen afwijzen op grond van het belang van het behoud en samenstelling van de woonruimtevoorraad.
-
Negatief effect op de leefbaarheid
5.3.1.De tweede vraag die voorligt is of verweerder de aanvraag heeft mogen afwijzen op grond van het negatieve effect op de leefbaarheid in de buurt.
5.3.2.Volgens verweerder zal met de komst van het hotel de leefbaarheid in de buurt verder onder druk komen te staan. Aannemelijk is dat met de komst van een hotel met tien kamers op deze locatie sprake zal zijn van een toename van de toeristenstroom in de directe buurt van het hotel. Uit de leefbaarheidsmonitor Wonen in Amsterdam (leefbaarheidsmonitor) kan worden afgeleid dat er sprake is van toenemende druk op de leefbaarheid in de buurt en dat een geordend woon- en leefmilieu niet wordt gewaarborgd.
5.3.3.Eiseres heeft hiertegen aangevoerd dat geen sprake is van een negatief effect. Een geordend woon- en leefmilieu is gewaarborgd. Er is sprake van een relatief kleinschalig hotel. Niet is gebleken dat de leefbaarheid in de buurt onder druk staat. Daarbij valt het hotel niet onder de hotelstop, want op basis van het bestemmingsplan is al een hotel toegestaan. Eiseres verwijst naar de hoge cijfers die de buurt krijgt voor de leefbaarheid.
5.3.4.Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat het te vestigen hotel een negatief effect heeft op de leefbaarheid van de buurt. De rechtbank merkt allereerst op dat, anders dan eiseres stelt, de zogenaamde hotelstop geen aparte afwijzingsgrond is geweest. Verweerder heeft op de hotelstop gewezen ter onderbouwing van de stelling dat de leefbaarheid in de stad onder druk staat. De te onttrekken woonruimte ligt in het gebied Centrum-Oost. Ter onderbouwing van de stelling dat de leefbaarheid onder druk staat, heeft verweerder op de leefbaarheidsmonitor gewezen. In de leefbaarheidsmonitor staat onder andere het volgende opgenomen:
“Overlast van andere groepen
Overlast van andere groepen mensen wordt het meest ervaren in wijken in stadsdeel Centrum. Dat was in 2015 ook het geval. In 2017 krijgen zes van de in totaal tien wijken in Centrum een cijfer onder de 6. […]
Op stadsdeelniveau is het gemiddelde cijfer in Centrum gedaald van een 6,4 naar een 5,9. De druk op de binnenstad wordt in 2017 wat dit betreft scherper voelbaar. Dit is ook op wijkniveau te zien. […]
Verwachte ontwikkelingen
[…]
2015-2017
De sterkste dalers op verwachte ontwikkeling van de buurt is het reeds genoemde [wijk] (beide -0,9). [wijk] komt hiermee op een 6,6 in 2017. Naast deze wijken zijn [wijken 1] (alle gelegen in Centrum) en [wijken 2] in Noord relatief grote dalers. Dat stadsdeel Centrum sterk vertegenwoordigd is onder de dalers (7 van de 12 dalers liggen in Centrum, Centrum heeft in totaal 10 wijken) blijkt ook uit het gemiddelde cijfer in het stadsdeel. Dat is tussen 2015 en 2017 gedaald van een 7,2 naar een 6,6 gemiddeld. In dezelfde periode is ook een verslechtering te zien op de indicatoren ervaren overlast van andere groepen en van vervuiling (beide -0,5 op stadsdeelniveau). De druk op de binnenstad is hierin zichtbaar.”
Gelet op hetgeen in de leefbaarheidsmonitor is opgenomen, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de leefbaarheid in de buurt onder druk staat. Uit de leefbaarheidsmonitor blijkt immers een achteruitgang in de leefbaarheid zoals die wordt ervaren door de buurtbewoners. Dat nog geen sprake is van een totaal gemiddeld onder de 6, wil nog niet zeggen dat op bepaalde aspecten de leefbaarheid niet onder druk staat.
5.3.5.Verweerder heeft de aanvraag dan ook mogen afwijzen op grond van het negatieve effect op de leefbaarheid.
-
De aangeboden compensatie
5.4.1.Uit het beleid van verweerder volgt dat zelfs als de eerste twee weigeringsgronden van toepassing zijn, de vergunning alsnog kan worden verleend indien de betrokken belangen (de woonruimtevoorraad en leefbaarheid) kunnen worden gediend door het stellen van voorwaarden danwel voorschriften aan de vergunning. Partijen verschillen van mening of de aangeboden compensatie voldoende is om de negatieve effecten van de omzetting weg te halen.
5.4.2.Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aangeboden compensatie onvoldoende is om de betrokken belangen te dienen. Volgens het beleid moeten de ter compensatie aangeboden woonruimten in hetzelfde gebied liggen. De te onttrekken woonruimte ligt in het gebied Centrum-Oost. Van de door eiseres ter compensatie aangeboden adressen ligt één van de adressen, namelijk [adres 3] , in het gebied Centrum-West. Hierdoor is de aangeboden compensatie onvoldoende. De aangeboden locaties zorgen niet voor een vermindering van de toenemende druk op het woon- en leefklimaat in de buurt van de locatie van de te onttrekken woonruimten. De gebiedsindeling is wel voorgeschreven in het beleid. De ligging van de aangeboden panden is zeker van belang. Compensatie in een ander gebied is in bepaalde gevallen mogelijk. Maar omdat de aangeboden locaties de toenemende druk op het woon- en leefklimaat van de buurt niet doen afnemen, is het in dit geval niet mogelijk.
5.4.3.Eiseres heeft hiertegen aangevoerd dat de aangeboden woningen voldoen. Door de compensatie blijft het aantal woonruimten gelijk en de te creëren woonruimten zijn geschikt voor huishoudens van gelijke omvang of aard als de onttrekken woonruimten. Daarbij liggen de aangeboden locaties allemaal op geringe afstand van de te onttrekken locatie. De gehanteerde gebiedsindeling is niet dwingend in het beleid voorgeschreven. De aangeboden panden zijn van dezelfde omvang, hebben een betere woonkwaliteit, hebben dezelfde huurprijs en liggen in stadsdeel Centrum dichtbij de te onttrekken woonruimten. Verweerder had in onderlinge samenhang naar de criteria moeten kijken.
5.4.4.De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen dat de aangeboden compensatie onvoldoende is. Uit Beleidsregel 12 blijkt dat verweerder uit gaat van de indeling in buurten. En dat de te creëren woonruimte in hetzelfde gebied ligt als de te onttrekken woonruimte. Omdat één van de aangeboden woonruimten niet in hetzelfde gebied ligt, namelijk Centrum-West in plaats van in Centrum-Oost, heeft verweerder zich alleen al om die reden op het standpunt mogen stellen dat de aangeboden woonruimte onvoldoende is. Daarbij heeft verweerder, gelet op hetgeen in rechtsoverwegingen 5.3.1 tot en met 5.3.5 is overwogen, voldoende aannemelijk gemaakt dat de leefbaarheid in de buurt onder druk staat. Omdat deze leefbaarheid onder druk staat, heeft verweerder mogen verlangen dat de aangeboden woonruimten in dezelfde buurt liggen als de te onttrekken woonruimten.
5.4.5.Verweerder heeft dan ook de aanvraag mogen afwijzen op de grond dat het negatieve effect op de leefbaarheid niet voldoende kan worden gediend door het stellen van voorwaarden dan wel voorschriften aan de vergunning.
5.5.1.Tot slot is in geschil of eiseres een geslaagd beroep kan doen op het gelijkheidsbeginsel.
5.5.2.Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder, gelet op het gelijkheidsbeginsel, haar de onttrekkingsvergunning had moeten verlenen. Eiseres verwijst hierbij naar de verleende onttrekkingsvergunning voor [locatie] op [adres 2] . Volgens eiseres is sprake van gelijke gevallen. Verweerder heeft dit betwist.
5.5.3.De rechtbank is met verweerder van oordeel dat geen sprake is van gelijke gevallen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel gaat dan ook niet op. Zoals verweerder ter zitting terecht heeft betoogd is de feitelijke situatie op [adres 2] anders dan die op [adres 4] . [adres 2] is immers een van de drukste uitgaansgebieden van de stad, terwijl dit niet in vergelijkbare mate geldt voor [adres 5] In het gebied [adres 5] heeft wonen nog de overhand, hetgeen niet geldt voor [adres 2] . Dat er een aantal cafeetjes zijn in het gebied [adres 5] maakt nog niet dat er ook sprake is van een uitgaansgebied. Hierdoor is er sprake van een andere druk op de leefbaarheid en dus van een andere situatie.
5.5.4.Ook deze grond faalt.