Beoordeling
7. Beide verzoeken hebben betrekking op het ontslag op staande voet. [verzoekster] stelt dat dit niet rechtsgeldig is gegeven. Allereerst dient dan ook beoordeeld te worden of de reden die WKA aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd als een dringende reden kwalificeert als bedoeld in artikel 7:677 BW en of er onverwijld is opgezegd. Bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van het ontslag moeten de omstandigheden van het geval in onderlinge samenhang worden bezien. De aard en de ernst van het gedrag van [verzoekster] spelen daarbij een rol, evenals de duur van de arbeidsovereenkomst en ook de (persoonlijke) omstandigheden van [verzoekster] en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor [verzoekster] heeft.
8. WKA heeft aan het ontslag ten grondslag gelegd, zoals ook uitvoerig is beschreven in de ontslagbrief van 14 maart 2019, dat [verzoekster] ondanks meerdere waarschuwingen, waaronder een officiële waarschuwing, op 4 maart 2019 zonder overleg contact heeft opgenomen met een klant, te weten met [betrokkene] van Wetland Wonen Groep. Uit het dossier en de mondelinge behandeling blijkt dat WKA vanaf het begin van het dienstverband duidelijk heeft gemaakt dat [verzoekster] zonder de benodigde kennis en diploma’s niet zelfstandig namens WKA mocht handelen. (Zie onder meer het gespreksverslag van 17 december 2018, de e-mail van 6 februari 2019 en de officiële waarschuwing van 12 februari 2019). Een dergelijke instructie aan een werknemer is geen onredelijk vereiste van een werkgever. WKA heeft voldoende aangevoerd dat zij op deze wijze de kwaliteit van haar adviseurs jegens haar klanten wilde waarborgen. Aan een dergelijke instructie dient een werknemer zich dan ook te houden. De omstandigheid dat [verzoekster] zich ook zonder het EPA-examen in staat achtte de werkzaamheden zelfstandig uit te voeren, maakt het voorgaande niet anders.
9. [verzoekster] betwist niet dat zij desondanks op 4 maart 2019, zonder daarover ruggespraak te houden met WKA, contact heeft opgenomen met [betrokkene] van Wetland Wonen Groep. [verzoekster] stelt dat zij dit slechts heeft gedaan om [betrokkene] aan een afspraak te herinneren, maar [betrokkene] bevestigt in het e-mailbericht van 13 maart 2019 dat [verzoekster] in dat gesprek heeft gezegd dat zij zelf een afspraak had met bewoners en haar werkzaamheden voor Wetland Wonen Groep zonder WKA zelfstandig wilde voortzetten. Maar ook als [verzoekster] slechts belde om [betrokkene] te herinneren aan een afspraak met een bewoner, heeft [verzoekster] daarmee zelfstandig gehandeld namens WKA en dus in strijd met de instructie. Nu [verzoekster] uitdrukkelijk en meerdere keren was gewaarschuwd dit niet te doen, kon van WKA vanaf dat moment redelijkerwijze niet langer worden gevergd het dienstverband te laten voortduren. Na de officiële waarschuwing, kon zij immers geen andere stappen meer zetten om [verzoekster] te weerhouden werkzaamheden uit haar naam te verrichten. Daarbij geldt dat [verzoekster] op 4 maart 2019 nog steeds 100% ziek gemeld was in verband met de galblaas operatie, zodat WKA erop had mogen vertrouwen dat zij überhaupt geen werkzaamheden voor haar kon/zou verrichten. Verder geldt dat het dienstverband bij WKA pas op 15 augustus 2018 is aangevangen en dat uit het dossier blijkt dat dit van begin af aan niet soepel is verlopen. De gevolgen van het ontslag op staande voet zijn voor [verzoekster] evenwel groot, nu zij thans nog steeds volledig arbeidsongeschikt is. Daar staat echter tegenover dat zij voorafgaande aan haar dienstverband ook een bijstandsuitkering genoot. Tot slot geldt dat het ontslag direct na de bevestiging van [betrokkene] is gegeven, zodat dit onverwijld is gebeurd.
10. Conclusie van het voorgaande is dat het ontslag op staande voet op 14 maart 2019 rechtsgeldig is gegeven. De verzoeken van [verzoekster] , zowel in incident als in hoofdzaak, worden dan ook afgewezen.
11. Voorts is het verzoek van WKA aan de orde. Zij verzoekt [verzoekster] te veroordelen om de gefixeerde schadevergoeding aan haar te betalen vanwege onregelmatige opzegging. Ingevolge artikel 7:677 lid 2 BW is de partij die door opzet of schuld aan de wederpartij een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen schadeplichtig. Ingevolge artikel 7:686a lid 4 sub a BW vervalt de bevoegdheid om een verzoekschrift hiertoe in te dienen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
12. Vaststaat dat het verzoek van WKA per fax op 14 mei 2019 is ingediend. Nu het ontslag is gegeven op 14 maart 2019, is de conclusie dat het verzoek tijdig is gedaan.
13. Hiervoor is reeds geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven en dat het ontslag aan [verzoekster] is te verwijten. Zij had kunnen en moeten weten dat zij niet, en zeker niet tijdens haar ziekte, namens WKA zelfstandig contact op mocht nemen met Wetland Wonen Groep. Nu zij dit wel heeft gedaan, is zij schadeplichtig.
14. WKA verzoekt in deze procedure slechts een gedeelte van de gefixeerde schadevergoeding van in totaal € 6.595,85 omdat zij al een bedrag van € 1.586,94 met de eindafrekening (individueel keuzebudget en opgebouwde maar niet genoten verlofuren) heeft verrekend. [verzoekster] heeft geen verweer gevoerd tegen de hoogte van het gevorderde bedrag, maar wel verzocht om matiging daarvan. [verzoekster] heeft daartoe aangevoerd dat ze een slechte financiële situatie heeft en thans nog immer volledig arbeidsongeschikt is. Nu uit het dossier volgt dat eind 2018 loonbeslag is gelegd, [verzoekster] voorafgaande aan het dienstverband een bijstandsuitkering genoot en onbetwist is gebleven dat zij thans volledig arbeidsongeschikt is, ziet de kantonrechter aanleiding om de verzochte schadevergoeding te matigen tot één bruto maandsalaris, te weten € 2.184,78.
15. Nu reeds een bedrag van € 1.586,94 is verrekend, zal [verzoekster] worden veroordeeld tot betaling van het restant ten bedrage van € 597,84, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van het verzoekschrift. WKA heeft immers niet eerder aanspraak op deze vergoeding gemaakt. Verder dient [verzoekster] zoals verzocht door WKA de bedrijfseigendommen binnen een week na betekening van deze beschikking te retourneren op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat zij hieraan niet voldoet met een maximum van € 10.000,00.
16. Bij deze uitkomst wordt [verzoekster] in beide zaken als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, waarbij gelet op de samenhang tussen de zaken in beide zaken een lager liquidatietarief salaris gemachtigde is toegepast dan gebruikelijk.