ECLI:NL:RBAMS:2019:6514

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2019
Publicatiedatum
3 september 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2632
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorschot op WIA-uitkering wegens geen gewijzigde gezondheidssituatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 27 augustus 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorschot op de WIA-uitkering van verzoeker, die in Suriname woont. Verzoeker had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, waarin werd geoordeeld dat zijn gezondheidssituatie per 4 februari 2019 niet was gewijzigd. Dit besluit was genomen op 15 maart 2019. Verzoeker had eerder al een verzoek om voorlopige voorziening gedaan, dat op 30 mei 2019 was afgewezen. Op 10 juli 2019 verzocht verzoeker opnieuw om een voorziening, omdat hij een uitkering op grond van de WIA wilde ontvangen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen. Hij oordeelde dat verzoeker niet voldoende nieuwe medische gegevens had overgelegd die zijn claim van toegenomen arbeidsongeschiktheid per 4 februari 2019 konden onderbouwen. De voorzieningenrechter verwees naar de eerdere uitspraak en de gebrekkige informatie die verzoeker vanuit Suriname had aangeleverd. De brief van de huisarts uit Suriname, die op de zitting was overgelegd, bood ook geen nieuwe inzichten, omdat deze geen uitslagen van onderzoeken vermeldde. De voorzieningenrechter benadrukte dat bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid niet alleen de ziekte zelf van belang is, maar ook de beperkingen die daaruit voortvloeien en de mogelijkheden tot werk.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen en dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvond. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/3708

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

27 augustus 2019 in de zaak tussen

[verzoeker] , te Suriname, verzoeker

(gemachtigde: mr. B.B.A. Willering),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder,
(gemachtigde: R. Zaagsma).

Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder geoordeeld dat verzoekers gezondheidssituatie per 4 februari 2019 niet is gewijzigd.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek heeft de voorzieningenrechter afgewezen met de uitspraak van 30 mei 2019 (AWB 19/2532).
Op 10 juli 2019 heeft verzoeker wederom om een voorziening verzocht. Hij vraagt hem alsnog een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) te verstrekken, althans dat aan hem een voorschot wordt toegekend.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 11 juli 2019 (het bestreden besluit) het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard. Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep (kenmerk AWB 19/3862) ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Partijen zijn op de zitting vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
Verzoeker claimt toegenomen arbeidsongeschikt te zijn per 4 februari 2019. Hij heeft hier eerder over geprocedeerd. De voorzieningenrechter heeft toen hierover uitspraak gedaan op 30 mei 2019. In die uitspraak staat dat zonder nadere medische gegevens, die er op dat moment niet waren, het bestreden besluit waarschijnlijk (in bezwaar) zal standhouden. Er was dan ook bij die stand van zaken geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
Net als in de vorige procedure voert verzoeker aan dat zijn gezondheidssituatie is verslechterd sinds 4 februari 2019. De voorzieningenrechter ziet echter ook nu geen aanleiding om een voorziening te treffen. De berichten die verzoeker vanuit Suriname opstuurt zijn slecht of niet leesbaar en kunnen daarom al niet tot het door verzoeker gewenste resultaat leiden.
Ook de brief van 12 augustus 2019 die verzoeker op de zitting heeft overgelegd van de huisarts uit Suriname geeft geen aanleiding om een voorziening te treffen. In die brief staat wel dat er onderzoeken lopen, waaronder die bij een neuroloog, maar uitslagen worden niet vermeld. Bovendien was de BVA [1] daarvan al op de hoogte, zoals blijkt uit zijn rapportage van 25 juni 2019. Ook heeft de BVA in zijn rapportage gesignaleerd dat verzoeker is opgenomen geweest in het ziekenhuis op 5 april 2019. Dit is voor de BVA ook aanleiding geweest om te adviseren een onderzoek te doen naar een toegenomen arbeidsongeschiktheid per 5 april 2019.
Ter zitting is ook de vraag aan de orde gesteld of verzoeker eigenlijk niet heeft bedoeld om van meet af aan bezwaar te maken tegen de intrekking van zijn uitkering per 22 december 2018. Dat is dan echter niet helder onder woorden gebracht, laat staan onderbouwd. Alleen al om die reden kan dit punt verzoeker nu niet baten.
De gemachtigde van verweerder heeft gezegd dat het heronderzoek in Suriname door een contactarts op de rails staat. Hij heeft weliswaar geen invloed op de snelheid waarmee het onderzoek kan plaatsvinden, maar hij kan wel informeren wanneer het zou kunnen plaatsvinden en de gemachtigde van verzoeker daarvan mededeling doen. Dat is ook overeengekomen.
Meer dan dat kan de voorzieningenrechter niet betekenen voor verzoeker. In wat verzoeker nu aan informatie naar voren heeft gebracht en in de stukken in het dossier ziet de voorzieningenrechter geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Speciaal voor verzoeker wijst de voorzieningenrechter er daarbij nog op dat bij arbeidsongeschiktheidsbeoordeling het niet genoeg is om aan te voeren dat men ziek is. Er spelen nog meerdere zaken zoals tot welke arbeidsbeperkingen dit dan moet leiden en wat er eventueel ondanks die beperkingen nog aan (eigen of ander) werk kan worden gedaan en wat daarmee dan kan worden verdiend. Er is geen informatie op dat vlak die kan leiden tot de conclusie dat aan verzoeker een WIA-voorschot verleend zou moeten worden. De voorzieningenrechter gaat dan ook niet over tot die voorschotverlening.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier, op 27 augustus 2019.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Bezwaarverzekeringsarts.