ECLI:NL:RBAMS:2019:6493

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2019
Publicatiedatum
3 september 2019
Zaaknummer
13/730025-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezit van wapens, munitie en harddrugs met betrekking tot een verdachte in Amsterdam

Op 3 september 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van wapens, munitie en harddrugs. De zaak kwam voort uit een onderzoek dat begon na informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) over mogelijke liquidatieplannen. De verdachte werd op 26 juni 2019 aangehouden na een doorzoeking van zijn woning, waarbij verschillende wapens en munitie werden aangetroffen, evenals 23 MDMA-pillen. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen sprake was van een vormverzuim bij de doorzoeking. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van tien maanden, maar de rechtbank besloot tot een gevangenisstraf van zes maanden en een geldboete van € 1.500,-. De rechtbank achtte de bewezen dat de verdachte wapens en munitie van categorie II en III voorhanden had, evenals harddrugs. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, vooral gezien het gevaar van het ongecontroleerd voorhanden hebben van vuurwapens. De verdachte werd gedeeltelijk vrijgesproken van het voorhanden hebben van een bepaald aantal patronen, maar de overige beschuldigingen werden bewezen verklaard. De rechtbank besloot dat de inbeslaggenomen voorwerpen onttrokken moesten worden aan het verkeer, gezien de aard van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/730025-19
Datum uitspraak: 3 september 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] ,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [detentieadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 augustus 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. Kerkhoff, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.G. van Wijk, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 26 juni 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een wapen en/of munitie van categorie II en/of III, te weten
- een busje pepperspray (merk Walther) en/of
- een pistool (merk Walther, model PPK, kaliber 7.65mm) en/of
- een patroonmagazijn en/of
- een of meer (dertien) volmantel rondneus patro(o)n(en) (kaliber 7.65mm) en/of
- een of meer (twee) patro(o)n(en) (kaliber 6.35mm) en/of
- een patroon (kaliber 9x17mm) en/of
- een of meer (zeven) patro(o)n(en) (kaliber 9x19mm) en/of
- een patroon (kaliber 7.65x25mm) en/of
- een patroon (kaliber 5.56x45mm) en/of
- een patroon (kaliber 7.62x39mm) en/of
- een patroon (kaliber 7.52x51mm)
zijnde (telkens) een wapen en/of munitie van categorie II en/of III, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2.
hij op of omstreeks 26 juni 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie I onder 7°, te weten
- een gasdrukwapen (airsoftwapen), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, namelijk een semi-automatisch pistoolmitrailleur (merk Heckler & Koch, model MP5K) en/of
- een gasdrukwapen (airsoftwapen), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, namelijk een vuurwapen (merk Colt, model Defender), in elk geval een of meer wapen(s) van categorie I onder 7° voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
3.
hij op of omstreeks 26 juni 2019 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 23 MDMA pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat geen sprake is van een vormverzuim bij de doorzoeking van de woning van verdachte waarbij de in de tenlastelegging genoemde wapens, munitie en verdovende middelen zijn aangetroffen en dat er dus geen reden is voor bewijsuitsluiting. Vervolgens heeft zij geconcludeerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten.
4.2
Standpunt van verdachte
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ten aanzien van de betreding en doorzoeking van de woning van verdachte. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd, kort gezegd, dat de omstandigheid dat er een TCI-tip was en dat de mede verdachte bij diens woning is gezien onvoldoende is om een vermoeden als bedoeld in artikel 49 WWM aan te nemen. Verdachte is door het vormverzuim direct in zijn belang geschaad, nu zijn huisrecht is geschonden. De raadsman heeft betoogd dat dit moet leiden tot bewijsuitsluiting en vrijspraak van de tenlastegelegde feiten.
In het geval de rechtbank niet tot bewijsuitsluiting overgaat, kan de rechtbank volgens de raadsman tot een bewezenverklaring komen van de tenlastegelegde feiten.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Geen vormverzuim in het voorbereidend onderzoek
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een vormverzuim bij de binnentreding en doorzoeking van de woning van verdachte en verwerpt daarom het verweer van de raadsman. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het dossier blijkt dat het onderzoek in deze zaak is gestart met informatie verkregen door Team Criminele Inlichtingen (TCI) van de Eenheid Amsterdam.
Die verkregen informatie is vermeld in twee TCI processen-verbaal, die zijn gesloten en ondertekend op 21 juni 2019.
In het ene TCI-proces-verbaal is vermeld dat in juni 2019 bij het TCI via één informant de volgende informatie is binnen gekomen:
[naam medeverdachte] en [naam verdachte] hebben de opdracht aangenomen om [naam 1] en een onbekende man te liquideren. Zij zijn bezig met het treffen van voorbereidingen en hebben de beschikking over vuurwapens.
In het andere TCI-proces-verbaal is vermeld dat in juni 2019 bij het TCI via één informant de volgende informatie is binnen gekomen:
[naam medeverdachte] maakt gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer] .
Verbalisant heeft in beide processen-verbaal verklaard dat de verstrekte informatie als betrouwbaar kan worden aangemerkt.
Verder is in de processen-verbaal vermeld dat uit onderzoek was gebleken dat ‘ [naam medeverdachte] ’, [naam medeverdachte] betrof en dat ‘ [naam verdachte] ’, [naam verdachte] betrof. Ook is vermeld dat uit nader onderzoek was gebleken dat [naam 1] is genaamd [naam 1]
Op 21 juni 2019 is al deze informatie aan de dienst regionale recherche van de eenheid Amsterdam ter beschikking zijn gesteld, waarna op 21 juni 2019 een opsporingsonderzoek is gestart onder de naam [naam onderzoek] onder leiding van officier van justitie A. Kerkhoff.
In de processen-verbaal van verdenking in het opsporingsonderzoek tegen de verdachte [naam medeverdachte] en [naam verdachte] , opgemaakt door een hoofdinspecteur werkzaam bij Team Opsporing, Eenheid Amsterdam, en gesloten en getekend op 24 juni 2019, is vermeld dat uit de beschikbare politiegegevens de volgende informatie bleek:
Op 21 juni 2019 is door het Team Criminele Inlichtingen van de Nationale politie, eenheid Midden Nederland, informatie verstrekt aan de Eenheid Oost Nederland. De inhoud van de informatie betrof informatie over de gebroeders [naam 1] , zijnde [naam 2] en [naam 1] . Beide broertjes zouden op een dodenlijst staan vanwege een gepleegde ripdeal bij een strandtent in [plaatsnaam] . De groep van “ [naam 3] ” zou nu achter de broers [naam 1] zitten.
Met de gebroeders [naam 1] worden bedoeld: [naam 2] , geboren [geboortedag 2] te [geboorteplaats 2] en [naam 1] , geboren [geboortedag 3] te [geboorteplaats 2] .
“ [naam 3] ” komt in de politiesystemen voor en wordt gekoppeld aan [naam 4] , geboren te [geboorteplaats 3] , [adres 1] . [naam 4] is strandtenthouder van een zaak op het Scheveningse strand.
Verbalisant verklaart vervolgens in de processen-verbaal van verdenking dat uit voormelde informatie is op te maken dat de gebroeders [naam 1] mogelijk betrokken zijn bij een
gepleegde ripdeal op [naam 4] en dat ze daardoor op een dodenlijst terecht zijn
gekomen. Verbalisant acht het gelet op de informatie in de TCI-processen-verbaal aannemelijk dat [naam medeverdachte] en [naam verdachte] vermoedelijk de opdracht hebben gekregen en aangenomen om in ieder geval [naam 1] te liquideren en dat de onbekende tweede man wellicht de broer van [naam 1] , [naam 2] is. zijnde . In de processen-verbaal van verdenking is vermeld dat de verdenking jegens [naam medeverdachte] en [naam verdachte] overtreding van de artikelen 26, lid 1, van de Wet wapen en munitie en 46 in samenhang met 289 van het Wetboek van Strafrecht betreft.
De rechtbank maakt uit het dossier op dat vervolgens onderzoek is gedaan in de politiesystemen. Daaruit bleek onder meer dat [naam verdachte] antecedenten zou hebben op het gebied van de Opiumwet, vermogensdelicten en geweld en dat [naam medeverdachte] de code vuurwapengevaarlijk heeft.
Ook is de communicatie via het telefoonnummer [telefoonnummer] getapt en is een zogeheten
stealthingezet om de locatie van dit mobiele telefoonnummer vast te stellen. Daaruit is gebleken dat het telefoonnummer gebruik maakte van paallocatie ‘ [adres 2] ’. Die paallocatie bevindt zich nabij de woning van medeverdachte [naam medeverdachte] aan de [adres 3] .
Daarna is deze woning geobserveerd en is waargenomen dat op 26 juni 2019 een persoon die is herkend als [naam medeverdachte] de deur van de woning opent.
Op 26 juni 2019 is de politie vervolgens de woningen aan de [adres 3] en de [BRP-adres] binnengetreden om de woningen te doorzoeken op grond van artikel 49 van de Wet wapens en munitie (WWM).
De rechtbank is, met de officier van justitie en anders dan de verdediging, van oordeel dat de verkregen informatie voldoende is om de woningen (met een machtiging) binnen te treden en te zoeken op grond van de WWM.
De politie heeft op basis van deze informatie redelijkerwijs kunnen vermoeden, als bedoeld in artikel 49 van de WWM, dat op 26 juni 2019 in de woning van verdachten [naam medeverdachte] en [naam verdachte] wapens of munitie aanwezig waren. De informatie van het TCI was voldoende concreet en specifiek om dat vermoeden te kunnen schragen. Verder is de informatie als betrouwbaar aangemerkt en in voldoende mate geverifieerd. Gelet op de aard van de verdenking lag het bovendien in de rede dat de politie met de nodige voortvarendheid te werk zou gaan.
4.3.2
Gedeeltelijke vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde
Onder 1 is onder meer het voorhanden hebben van volmantel rondneus patronen (kaliber 7.65mm) ten laste gelegd, waarbij een aantal van dertien is vermeld. De rechtbank kan op basis van de stukken, in het bijzonder het deskundigenrapport, vaststellen dat sprake is van het voorhanden hebben van in totaal acht patronen van voormelde soort. De rechtbank spreekt verdachte in zoverre dan ook gedeeltelijk vrij van het onder 1 tenlastegelegde.
4.3.3
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 26 juni 2019 te Amsterdam wapens en munitie van categorie II of III, te weten
- een busje pepperspray (merk Walther) en
- een pistool (merk Walther, model PPK, kaliber 7.65mm) en
- een patroonmagazijn en
- acht volmantel rondneus patro(o)n(en) (kaliber 7.65mm) en
- twee patronen (kaliber 6.35mm) en
- een patroon (kaliber 9x17mm) en
- zeven patronen (kaliber 9x19mm) en
- een patroon (kaliber 7.62x25mm) en
- een patroon (kaliber 5.56x45mm) en
- een patroon (kaliber 7.62x39mm) en
- een patroon (kaliber 7.52x51mm)
voorhanden heeft gehad;
2.
op 26 juni 2019 te Amsterdam wapens van categorie I onder 7°, te weten
- een gasdrukwapen (airsoftwapen), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, namelijk een semi-automatisch pistoolmitrailleur (merk Heckler & Koch, model MP5K) en
- een gasdrukwapen (airsoftwapen), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, namelijk een vuurwapen (merk Colt, model Defender),
voorhanden heeft gehad;
3.
op 26 juni 2019 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 23 MDMA pillen.
4.3.4
Motivering van de bewezenverklaring
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
Onder 1 is onder meer het voorhanden hebben van een patroon (kaliber 7.6
5x25mm) ten laste gelegd. De rechtbank heeft bij de inbeslaggenomen voorwerpen geen patroon van voormeld kaliber aangetroffen, maar wel een patroon van kaliber 7.6
2x25mm. De rechtbank gaat uit van een kennelijke verschrijving in de tenlastelegging en heeft daarom het voorhanden hebben van een patroon van laatstgenoemd kaliber bewezen geacht.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Standpunt van verdachte
De raadsman heeft de rechtbank verzocht in ieder geval geen hogere gevangenisstraf op te leggen dan een gevangenisstraf van drie maanden. Hierbij heeft hij de rechtbank verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte
first offenderis. Ook heeft hij aangevoerd dat verdachte het vuurwapen in zijn woning op een veilige plek had weggestopt en heeft aangeschaft nadat drie keer bij hem was ingebroken om zich te kunnen verdedigen tegen een inbreker. Hij heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de landelijke oriëntatiepunten en niet met de oriëntatiepunten van de rechtbank Amsterdam voor verboden wapenbezit. De Amsterdamse oriëntatiepunten waren, ten tijde van het begaan van de onderhavige feiten, nog niet gepubliceerd. Toepassing daarvan zou daarom strijd opleveren met het beginsel dat straf wordt opgelegd overeenkomstig de strafbepaling die geldt ten tijde van het plegen van het feit. Bovendien leidt toepassing van de Amsterdamse oriëntatiepunten volgens de raadsman tot rechtsongelijkheid. Tot slot heeft de raadsman de rechtbank – voor zover zijn verweer strekkende tot bewijsuitsluiting zou worden verworpen – verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met het door hem gestelde onherstelbare vormverzuim bij de doorzoeking van de woning.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Strafoplegging
De rechtbank acht oplegging van een gevangenisstraf van zes maanden en een geldboete van € 1.500, - in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het voorhanden hebben van het pistool (feit 1), de ernst van dit feit en de daarvoor afgesproken Amsterdamse oriëntatiepunten laten meewegen.
Het voorhanden hebben van een vuurwapen is kwalijk, omdat het in potentie gevaarzettend is. Het ongecontroleerde voorhanden hebben en gebruik van wapens moet dan ook krachtig worden bestreden. Verdachte heeft verklaard dat hij het vuurwapen heeft aangeschaft nadat er een aantal keer bij hem was ingebroken om zichzelf te kunnen verdedigen bij een inbraak. Anders dan de raadsman ziet de rechtbank hierin geen aanleiding voor strafmatiging. Nog daargelaten dat verdachte zijn verklaring niet heeft onderbouwd, is ook in een dergelijke situatie het voorhanden hebben van een vuurwapen niet te rechtvaardigen, in die zin dat daar geen of minder straf voor zou moeten worden opgelegd.
De rechters hebben landelijk met elkaar afspraken gemaakt ten behoeve van de strafoplegging van een aantal veel voorkomende feiten de zogenoemde. Deze oriëntatiepunten vermelden voor het voorhanden hebben van het pistool vermeld in feit 1 (categorie III.1) een gevangenisstraf van drie maanden. De rechters in de rechtbank Amsterdam hebben ook oriëntatiepunten vastgesteld voor wapenbezit. Daartoe bestond aanleiding, omdat in het bijzonder in Amsterdam het (vuur)wapenbezit en -gebruik een groot maatschappelijk probleem is. Deze Amsterdamse oriëntatiepunten vermelden een gevangenisstraf van zes maanden voor het voorhanden hebben van het pistool in de woning. De rechtbank heeft deze Amsterdamse oriëntatiepunten als uitgangspunt genomen. Dat de Amsterdamse oriëntatiepunten ten tijde van het begaan van het feit nog niet waren gepubliceerd staat aan de toepassing ervan niet in de weg. De regel dat geen hogere straf wordt opgelegd dan gold ten tijde van het begaan van het feit heeft uitsluitend betrekking op de maximum straf die kan worden opgelegd. Het toepassen van deze oriëntatiepunten leidt gelet op de bijzondere – afwijkende – situatie in Amsterdam, evenmin tot rechtsongelijkheid bij de strafoplegging in Nederland.
Verdachte heeft ook pepperspray, twee sprekend op vuurwapens gelijkende gasdrukwapens en munitie voorhanden gehad. Daarnaast had hij 23 MDMA-pillen aanwezig. Bij het bepalen van de strafoplegging voor deze feiten heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten:
  • Voor het voorhanden hebben van pepperspray (categorie II.6) vermelden de oriëntatiepunten een geldboete van € 290, -.
  • Voor het voorhanden hebben van een gasdrukwapen (categorie I.7) – verdachte had twee van dergelijke wapens voorhanden – vermelden de oriëntatiepunten een geldboete van € 550, -.
  • Voor het voorhanden hebben van munitie, meer dan 20 patronen (categorie III) – ten aanzien van verdachte acht de rechtbank bewezen dat hij 21 patronen voorhanden had – vermelden de oriëntatiepunten een geldboete vanaf € 340, -.
  • Voor het aanwezig hebben van 10-50 gram harddrugs – verdachte had 11,5 gram harddrugs aanwezig, waarbij 1 pil wordt gelijkgesteld aan 0,5 gram – vermelden de oriëntatiepunten een taakstraf van 80 uur.
De oriëntatiepunten vermelden voor het merendeel van de feiten een geldboete. Alleen voor het aanwezig hebben van de MDMA-pillen zou volgens de oriëntatiepunten een taakstraf passend zijn. De rechtbank zal enigszins afwijken van de oriëntatiepunten, in die zin dat verdachte voor deze feiten gezamenlijk een geldboete zal worden opgelegd, waarbij de rechtbank een geldboete van € 1.500, - mede gelet op de draagkracht van verdachte passend vindt.
Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Nu de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, bestaat in dat verband geen aanleiding voor strafmatiging.
Oplegging maatregel onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de voorwerpen 1 tot en met 9 en 13 tot en met 20 op de beslaglijst, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan en/of deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 23, 57, 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht, 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3.3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1.
  • handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
  • handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
  • handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
2.
-
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
3.
-
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte voorts tot een geldboete ter hoogte van
€ 1.500, -(duizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 25 dagen.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- de voorwerpen 1 tot en met 9 en 13 tot en met 20 op de beslaglijst. [1]
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- de voorwerpen 10, 11 en 12 op de beslaglijst.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. F.W. Pieters en G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 september 2019.

Voetnoten

1.Een kopie van de beslaglijst is bij de vonnis gevoegd.