ECLI:NL:RBAMS:2019:6448
Rechtbank Amsterdam
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in verband met aanvraag verklaring omtrent gedrag (VOG)
In deze zaak heeft verzoeker op 6 maart 2019 een aanvraag ingediend voor een verklaring omtrent het gedrag (VOG). De minister voor Rechtsbescherming, als verweerder, heeft deze aanvraag op 1 mei 2019 afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard met het besluit van 12 augustus 2019. Hierop heeft verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 29 augustus 2019, waar verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder. Na de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De rechter oordeelde dat het beroep van verzoeker bij de huidige stand van zaken geen redelijke kans van slagen had. Hoewel voldaan was aan het objectieve criterium, was de vraag of de verweerder voldoende rekening had gehouden met de belangen van verzoeker ter discussie. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verweerder in de belangenafweging voldoende rekening had gehouden met de persoonlijke en financiële belangen van verzoeker, maar dat de veranderde handelwijze en het zelfinzicht van verzoeker onvoldoende waren onderbouwd. Hierdoor kon niet worden vastgesteld of verzoeker daadwerkelijk veranderd was.
De voorzieningenrechter besloot niet op het beroep te beslissen, zodat verzoeker de gelegenheid had om zijn gedragsverandering en zelfinzicht in de beroepsprocedure nader te onderbouwen. Er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding in het griffierecht toegewezen. Deze uitspraak werd gedaan door mr. A.K. Mireku, in aanwezigheid van griffier mr. L.C. Dankbaar.