ECLI:NL:RBAMS:2019:6361

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2019
Publicatiedatum
29 augustus 2019
Zaaknummer
7782381 EA VERZ 19-365
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de opzegging van een tijdelijke arbeidsovereenkomst door een transportbedrijf met een chauffeur

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 20 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker, een chauffeur, en een transportbedrijf, de verweerder. De verzoeker had op 20 mei 2019 een verzoek ingediend tot vernietiging van de opzegging van zijn tijdelijke arbeidsovereenkomst, die door de verweerder op 21 maart 2019 was gedaan. De verzoeker stelde dat er geen rechtsgeldige proeftijd was overeengekomen, omdat de verweerder zich niet had gehouden aan de cao-bepalingen die vereisen dat een proeftijd schriftelijk moet worden meegedeeld vóór indiensttreding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de cao van toepassing was en dat de verweerder niet aan de vereisten van de cao had voldaan. Hierdoor was het proeftijdbeding in de arbeidsovereenkomst nietig, wat leidde tot de conclusie dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig was. De kantonrechter heeft het verzoek van de verzoeker tot vernietiging van de opzegging toegewezen en de verweerder veroordeeld om de verzoeker toe te laten tot zijn werkzaamheden en het salaris door te betalen tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig eindigt. De proceskosten zijn voor rekening van de verweerder, die in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 7782381 EA VERZ 19-365
beschikking van: 20 augustus 2019
func.: 991

beschikking van de kantonrechter

i n z a k e

[verzoeker]

wonende te [woonplaats]
verzoeker
nader te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. S.W.J. Koenen
t e g e n

[verweerder]

gevestigd te [vestigingsplaats]
verweerster
nader te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. D.D.M. Beuvery-Rinkel

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

[verzoeker] heeft op 20 mei 2019 een verzoek met producties ingediend dat primair strekt tot vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [verweerder] , met nevenverzoeken. Subsidiair heeft [verzoeker] verzocht ten laste van [verweerder] een billijke vergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging toe te kennen.
[verweerder] heeft een verweerschrift ingediend, met producties.
Het verzoek is mondeling behandeld op 5 augustus 2019. [verzoeker] is verschenen, vergezeld door de gemachtigde en namens [verweerder] zijn [naam 1] en [naam 2] verschenen, eveneens vergezeld door de gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten aan de hand van pleitnotities toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Na verder debat is beschikking gevraagd en is een datum voor beschikking bepaald.

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedag] 1965 en thans derhalve 54 jaar oud, is op 27 februari 2019 voor bepaalde tijd (tot en met 26 september 2019) in dienst getreden bij [verweerder] in de functie chauffeur.
1.2.
Het salaris bedraagt € 2.457,12 bruto per vier weken, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
1.3.
In de arbeidsovereenkomst is bepaald dat de cao voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (verder: de cao) van toepassing is. De cao is algemeen verbindend verklaard op 19 juli 2017, heeft een looptijd van 1 januari 2017 tot 1 januari 2020 en heeft een standaardkarakter.
1.4.
Artikel 6 van de cao luidt, voor zover hier van belang:
Indien bij de aanstelling van de werknemer een proeftijd wordt bedongen, dient zulks op straffe van nietigheid schriftelijk vóór de indiensttreding aan de betrokken werknemer te worden medegedeeld.
1.5.
[verzoeker] is op 27 februari 2019 gestart met zijn werkzaamheden. Na aanvang van de werkzaamheden heeft [verweerder] aan [verzoeker] de arbeidsovereenkomst toegestuurd. [verzoeker] heeft deze op 11 maart 2019 ondertekend.
1.6.
In de arbeidsovereenkomst is opgenomen, voor zover hier van belang:
6. (…) Op de arbeidsovereenkomst is (…) een wettelijke proeftijd van een maand van toepassing.
1.7.
Bij brief van 21 maart 2019 heeft [verweerder] de arbeidsovereenkomst per diezelfde datum opgezegd.
1.8.
[verzoeker] heeft bij e-mail van 21 maart 2019 aan [verweerder] te kennen gegeven dat hij niet akkoord gaat met de opzegging, omdat er geen sprake is van een proeftijd. [verzoeker] schrijft verder dat hij zich beschikbaar houdt voor werk.

Verzoek en verweer

2. [verzoeker] verzoekt primair vernietiging van het ontslag, met veroordeling van [verweerder] tot toelating van [verzoeker] tot de overeengekomen werkzaamheden op straffe van een dwangsom, met doorbetaling van zijn salaris en emolumenten vanaf de datum van het ontslag tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.
3. Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag dat [verweerder] zich niet aan artikel 6 van de cao heeft gehouden door niet vóór indiensttreding schriftelijk aan hem mede te delen dat er een proeftijd zou worden overeengekomen. Hierdoor is het proeftijdbeding dat in de arbeidsovereenkomst staat nietig en is er geen proeftijd overeengekomen. De opzegging op 21 maart 2019 heeft plaatsgevonden zonder schriftelijke instemming van [verzoeker] en is in strijd met het bepaalde in artikel 7:671 BW. De opzegging is daarom vernietigbaar. [verweerder] is loon aan [verzoeker] verschuldigd en dient hem te werk te stellen tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig eindigt.
4. [verzoeker] heeft subsidiair verzocht tot betaling van een billijke vergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. De billijke vergoeding bedraagt € 17.912,41 bruto. Dat is het bedrag dat [verzoeker] gedurende de resterende duur van de arbeidsovereenkomst zou hebben verdiend. De vergoeding wegens onregelmatige opzegging bedraagt € 3.980,52 bruto.
5. [verweerder] verweert zich tegen het verzoek. Zij voert aan dat wel degelijk een rechtsgeldig proeftijdbeding is overeengekomen. De arbeidsovereenkomst is rechtsgeldig tijdens de proeftijd opgezegd. Artikel 6 van de cao is in strijd met de wet en daarom kan [verzoeker] hierop geen beroep doen. In de wet staat niet de voorwaarde dat de proeftijd schriftelijk moet worden overeengekomen vóór aanvang van het dienstverband. Weliswaar voorziet artikel 7:652 lid 7 BW in de mogelijkheid om bij cao af te wijken, maar alleen voor wat betreft lid 5 onder a (de duur van de proeftijd) en lid 6 (duur van de proeftijd bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zonder einddatum). Uit de jurisprudentie volgt evenmin dat het noodzakelijk is om het proeftijdbeding vóór aanvang van het dienstverband overeen te komen.
6. Bij de beoordeling zal voor zover van belang verder op de standpunten in worden gegaan.

Beoordeling

7. De kern van het geschil behelst de vraag of partijen al dan niet een geldig proeftijdbeding zijn overeengekomen.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat de cao op de arbeidsovereenkomst van toepassing is. Indien de intentie bestaat om een proeftijd overeen te komen is - in afwijking van de wettelijke regeling aangaande de proeftijd (artikel 7:652 BW) - in de cao een extra eis opgenomen. Afwijking van de wettelijke regeling ten nadele van de werknemer is niet toegestaan buiten de gevallen van artikel 7: 652 lid 7 BW. In de onderhavige cao-bepaling gaat het echter om een afwijking ten voordele van de werknemer. Dat is wel toegestaan en dus niet in strijd met de wet. Dat betekent dat als een proeftijd wordt overeengekomen de werkgever de werknemer hierover schriftelijk moet informeren vóór het moment van indiensttreding. Niet is gebleken dat [verweerder] zich aan dit voorschrift in de cao heeft gehouden. Het verweer van [verweerder] , onder meer inhoudende dat [verzoeker] wist onder welke voorwaarden de arbeidsovereenkomst was aangegaan, hij de arbeidsovereenkomst heeft getekend en er mondeling aan [verzoeker] zou zijn toegezegd dat er een proeftijd zou gelden, maakt dit niet anders en neemt niet weg dat zij zich niet aan deze cao bepaling heeft gehouden. Dat maakt het proeftijdbeding in de arbeidsovereenkomst nietig, wat tot de conclusie leidt dat er geen proeftijd is overeengekomen.
9. Uit het voorgaande volgt dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is. [verweerder] heeft de arbeidsovereenkomst vroegtijdig en zonder instemming van [verzoeker] opgezegd. Het verzoek van [verzoeker] tot vernietiging van deze opzegging wordt daarom toegewezen.
10. Aangezien de opzegging wordt vernietigd, duurt de arbeidsovereenkomst voort. [verzoeker] heeft zich beschikbaar gehouden voor zijn werkzaamheden en stelt dat hij nog geen ander werk heeft gevonden. Nu de arbeidsovereenkomst voor de duur van zeven maanden is aangegaan en deze bepaalde tijd nog niet is verstreken, zal de vordering tot wedertewerkstelling worden toegewezen. Vooralsnog wordt geen aanleiding gezien om een dwangsom toe te wijzen. Verder heeft [verzoeker] recht op doorbetaling van het loon tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd. Ook die vordering wordt daarom toegewezen. De wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW is toewijsbaar, nu vast staat dat [verweerder] niet tijdig heeft betaald. Wel zal de wettelijke verhoging worden beperkt tot 25%.
11. De overige verweren van [verweerder] , die onder meer betrekking hebben op het cv, het functioneren van [verzoeker] en de ervaringen van de vorige werkgevers met [verzoeker] , zijn voor de beoordeling van deze zaak niet relevant en zijn daarom verder buiten beschouwing gelaten.
12. De proceskosten komen voor rekening van [verweerder] als de in het ongelijk gestelde partij.

BESLISSING

De kantonrechter:
vernietigt de opzegging van de arbeidsovereenkomst;
veroordeelt [verweerder] om [verzoeker] toe te laten tot zijn werkzaamheden tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd;
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van het salaris van € 2.457,12 bruto per vier weken, te vermeerderen met toeslagen, de vakantiebijslag en overige emolumenten vanaf 21 maart 2019 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging met een maximum van 25%;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [verzoeker] begroot op:
salaris gemachtigde € 480,00
griffierecht € 231,00
-------------------
totaal € 711,00
voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt [verweerder] in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op € 60,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van de beschikking, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat [verweerder] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit beschikking heeft voldaan en betekening van het beschikking pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het anders of meer verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E.B. Terwee, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2019 in aanwezigheid van de griffier.