Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
2.De feiten
3.Verdere beoordeling
In conventie en in reconventie
- Alegre c.s. in de gelegenheid te stellen bij akte de brief aan Van Lanschot als bedoeld onder 4.18 van dat vonnis in het geding te brengen en haar beroep op dwaling nader toe te lichten, waarna Promontoria daarop bij akte mocht reageren;
- beide partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over het in rechtsoverweging 4.55 e.v. van dat vonnis genoemde voornemen prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad en over de inhoud van de te stellen vragen.
Alegre c.s. heeft een bewuste keus gemaakt voor Van Lanschot als private banker en niet voor een buitenlandse kredietverstrekker bij wie ze aan haar lot was overgelaten, zoals Promontoria. Promontoria wil niet iets opbouwen in Nederland, wil geen kredieten verstrekken maar kredieten opkopen en tot uitwinning overgaan. Promontoria wil geen diensten verlenen en/of een langdurige relatie opbouwen met de debiteuren waarvan zij kredieten tracht te verwerven, aldus Alegre c.s.
In het tussenvonnis is reeds geoordeeld dat van instemming met contractsoverneming bij voorbaat op grond van art. 36 ABV geen sprake is geweest. Van een expliciete instemming achteraf is niet gebleken. Ook uit haar gedragingen kan die instemming niet worden afgeleid: noch uit de gedragingen van Alegre c.s. van voor 20 september 2017 noch uit haar gedragingen daarna. Dus is geen contractsoverneming tot stand gekomen, zodat de rechtbank aan het beroep op vernietiging van de gestelde contractsoverneming niet toekomt.
Alegre c.s. is in dat geval uitgegaan van de achteraf gebleken onjuiste veronderstelling dat contractsoverneming had plaatsgevonden en dat zij niet de mogelijkheid had zich daartegen te verzetten. Zij heeft daarbij niet gedwaald inzake de inhoud van het objectieve recht (wat voor haar rekening zou kunnen komen), maar beide partijen zijn in dat geval van een onjuiste voorstelling van zaken uitgegaan. Deze bestond uit het geheel van (de interpretatie van) de regels inzake contractsoverneming, de toepasselijke algemene voorwaarden en de feitelijke gang van zaken met betrekking tot de tussen Van Lanschot en Promontoria gesloten overeenkomst, met als resultaat dat beiden er (aanvankelijk) ten onrechte van uit zijn gegaan dat contractsoverneming had plaatsgevonden. Bij deze stand van zaken is niet in te zien waarom die wederzijdse dwaling voor rekening van Alegre c.s. zou moeten komen. Het beroep op vernietiging van de contractsoverneming op grond van dwaling zoals gedaan in de onder 2.1 en 2.2 en in het tussenvonnis onder 2.15 weergegeven brieven zou in dat geval slagen.
Het onder 3.5 weergegeven argument gaat overigens niet op, omdat nu juist in de rechtspraak sinds 20 september 2017 en ook in dit geding is beslist dat zich hier niet de situatie voordeed als bedoeld in artikel 36 ABV.
Wat de grond van onderdeel a van genoemd artikel betreft is volgens Promontoria een belangrijk verschil tussen de onderhavige transactie en de in r.o. 4.57 van het tussenvonnis genoemde transacties de wijze van overdracht. In dit geding heeft Promontoria zich op het standpunt gesteld dat als er geen contractsoverneming heeft plaatsgevonden, de vorderingen van Van Lanschot op de Alegre c.s. aan haar zijn gecedeerd. Promontoria c.s. stelt dat bij de in r.o. 4.57 van het tussenvonnis genoemde
anderetransacties het over te dragen gedeelte van de onderneming door middel van afsplitsing is ondergebracht in een aparte vennootschap, die vervolgens is overgedragen door middel van een aandelenoverdracht, zodat in
diegevallen geen cessie heeft plaatsgevonden.
Bovendien volgt uit het feit dat bij een aantal transacties de beschreven werkwijze zou zijn gebruikt niet dat de rechtsfiguur van de cessie daarvoor in de toekomst niet gebruikt zal worden. Daarbij verdient opmerking dat Promontoria in haar betoog met betrekking tot securitisation-transacties (zie onder 3.18) juist het standpunt inneemt dat deze op grote schaal voorkomen en dat daarbij gebruikt wordt gemaakt van de rechtsfiguur van de cessie. Daar komt bij dat Alegre c.s. niet in de gelegenheid is geweest op het onder 3.13 weergegeven standpunt van Promontoria te reageren en de rechtbank hier ook geen feitelijk onderzoek naar kan doen.
a) sprake is van performing loans of non-performing loans?
Promontoria stelt dat als onoverdraagbaarheid van de vordering zou worden aangenomen, uit het wettelijk systeem (art. 3:98 BW) volgt dat dan ook verpanding is uitgesloten. Verpanding van een vordering kan ook tot dezelfde gevolgen leiden als cessie, namelijk dat de pandhouder na openbaarmaking van het pandrecht inningsbevoegd wordt.
Bij een typische securitisation-transactie is de nieuwe schuldeiser geen bank, maar een zogeheten
special purpose vehicle, waaraan de vorderingen worden gecedeerd. Securitisations komen op zeer grote schaal voor en het stellen van een vraag daarover aan de Hoge Raad zou tot uitstel van dergelijke transacties kunnen leiden of deze zouden tegen aanzienlijk hogere kosten uitgevoerd kunnen worden.
4.De beslissing
1 april 2020, voor uitlating akte of vonnis;