1.3.Bij het bestreden besluit heeft verweerder het in het primaire besluit ingenomen standpunt gehandhaafd, dat de bij de onderwijsinspectie aanwezige informatie waarop artikel 6, vierde lid, van de WOT van toepassing is, niet onder de reikwijdte van de Wob valt.
Het bezwaar is deels gegrond verklaard, omdat verweerder heeft geconstateerd dat bij de vertrouwensinspecteur en bij de onderwijsinspectie ook documenten berusten die niet onder de werking van artikel 6, vierde lid, van de WOT vallen. Dit betekent dat deze stukken onder de reikwijdte van de Wob vallen. Van de informatie die zich bevindt bij de vertrouwensinspecteur en die niet valt onder artikel 6, vierde lid, van de WOT is openbaarmaking primair geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d en e, van de Wob en subsidiair geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. De twaalf documenten die zijn aangetroffen buiten de vertrouwensinspecteur heeft verweerder grotendeels openbaar gemaakt.
Standpunt van partijen(in essentie weergegeven)
2. Eisers stellen dat verweerder de documenten die niet onder de reikwijdte van artikel 6, vierde lid, van de WOT vallen, ten onrechte integraal heeft geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob. Verweerder had telkens per zelfstandig onderdeel van een document een belangenafweging moeten maken in plaats van deze integraal te weigeren. Bovendien is er geen inventarislijst, waardoor controle niet mogelijk is. Ook vinden eisers dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het belang van inspectie, controle en toezicht in de weg staat aan openbaarmaking. Volgens eisers kan verweerder niet over de band van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob alsnog de bescherming van artikel 6, vierde lid, van de WOT inroepen voor onderwerpen die feitelijk niet onder de reikwijdte van die laatste bepaling vallen. Verder bestrijden eisers dat verweerder een geslaagd beroep kan doen op de (subsidiaire) weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob.
3. Verweerder stelt dat de informatie die berust bij de vertrouwensinspecteur en die valt onder de Wob, te weten een melding van het bevoegd gezag en bijbehorende correspondentie, niet openbaar is gemaakt, omdat het functioneren van de vertrouwensinspecteur zou worden bemoeilijkt als informatie, die hij heeft verzameld in de uitoefening van zijn functie, openbaar wordt gemaakt.
4. De (verdere) standpunten van partijen zullen, voor zover van belang, hierna bij de beoordeling aan de orde komen.
De beoordeling door de rechtbank
Stukken die onder de reikwijdte van artikel 6, vierde lid, van de WOT vallen
5. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat stukken die vallen onder artikel 6, vierde lid, van de WOT niet vallen onder de reikwijdte van de Wob. Wel hebben eisers de rechtbank verzocht om na te gaan of verweerder de betreffende stukken terecht heeft gekwalificeerd als stukken die onder de reikwijdte van artikel 6, vierde lid, van de WOT vallen. In artikel 6, vierde lid, van de WOT is bepaald dat de vertrouwensinspecteur, voorzover het betreft een geval van seksueel misbruik of seksuele intimidatie als bedoeld in het eerste lid, onder a of b, verplicht is tot geheimhouding van hetgeen hem in de uitoefening van zijn functie is toevertrouwd, door een onderwijsdeelnemer, de ouders van een onderwijsdeelnemer of een ten behoeve van een instelling met taken belast persoon. Na kennisneming van de met toepassing van artikel 8:29 van de Awb overgelegde stukken is de rechtbank van oordeel dat de desbetreffende stukken terecht zijn aangemerkt als vallend onder de reikwijdte van artikel 6, vierde lid, van de WOT.
Stukken die niet onder artikel 6, vierde lid, van de WOT vallen en die ook niet bij de vertrouwensinspecteur berusten
6. In het beroepschrift hebben eisers geen gronden aangevoerd tegen de gedeeltelijke weigering tot openbaarmaking van de twaalf documenten die niet bij de vertrouwensinspecteur berusten. Voor het eerst op de zitting hebben zij gezegd dat zij wel willen dat de rechtbank kijkt of de voor de weggelakte delen gebruikte weigeringsgronden juist zijn toegepast. De rechtbank acht het in strijd met de goede procesorde om dit in zo’n laat stadium naar voren te brengen. Deze ook overigens niet onderbouwde beroepsgrond zal daarom buiten beschouwing worden gelaten.
Stukken die niet onder artikel 6, vierde lid, van de WOT vallen en die bij de vertrouwensinspecteur berusten