ECLI:NL:RBAMS:2019:63

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 januari 2019
Publicatiedatum
7 januari 2019
Zaaknummer
13/684393-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak brandstichting en bewezenverklaring bedreiging met plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte vrijgesproken van brandstichting, maar is hij wel schuldig bevonden aan bedreiging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 18 september 2018 in een psychiatrische kliniek, waar de verdachte opzettelijk brand zou hebben gesticht door een kartonnen urinoir in brand te steken. De rechtbank oordeelde dat er geen gemeen gevaar voor goederen of levensgevaar was, omdat de brand zich niet kon verspreiden naar andere ruimtes en er geen bewijs was dat er andere goederen in de cel waren die vlam konden vatten. De verdachte ontkende de brand te hebben gesticht en zijn verdediging stelde dat het opzet ontbrak. De rechtbank verwierp deze verweren en concludeerde dat de verdachte de brand opzettelijk had gesticht.

Daarnaast was de verdachte ook aangeklaagd voor bedreiging van twee personen op 24 juli 2018. De rechtbank achtte deze bedreigingen bewezen op basis van de aangiften van de slachtoffers, die elkaar ondersteunden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was vanwege een ziekelijke stoornis, namelijk schizofrenie, die zijn geestvermogens beïnvloedde ten tijde van de feiten. De rechtbank volgde het advies van de psychiater en psycholoog om de verdachte voor de duur van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis te plaatsen, gezien het risico op recidive en de gevaarlijkheid van de verdachte voor zichzelf en anderen. De rechtbank besloot de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging voor het bewezen verklaarde feit van brandstichting, maar legde wel de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/684393-18
Datum uitspraak: 24 december 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] , gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 december 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van wat de officier van justitie, mr. F.E.A. Duyvendak en de gemachtigd raadsvrouw, mr. E.M.C. van Nielen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 18 september 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in Mentrum (gelegen aan [adres] ) door open vuur in aanraking te brengen met een (kartonnen) urinoir, in elk geval met een of meerdere papieren en/of kartonnen voorwerp(en), althans met een of meerdere brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan voornoemd(e) voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan tengevolge
- daarvan gemeen gevaar voor een of meer daarnaast gelegen en/of staand(e) goed(eren) te duchten was en/of
- daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 24 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [naam slachtoffer] en/of [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door voornoemde personen de woorden toe te voegen:
- " Ik wil vechten, dan komt de politie. Die kan me dan neerschieten. Dan kom ik in het paradijs" en/of
- " Ik ga jullie allemaal afmaken" en/of
- " Ik kan jullie doodmaken" (terwijl verdachte een plantenbak en/of een bezem in zijn hand(en) vast had) en/of
- " Als ik niet met mijn moeder mag bellen maak ik jullie dood" en/of
- " De eerste beste die naar binnen komt, schuldig of onschuldig, maak ik dood", althans (telkens) woorden van gelijk dreigende aard en/of strekking.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht ten gevolge waarvan alleen het tenlastegelegde gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Op grond van de processen-verbaal van aangifte, bevindingen en aanhouding acht de officier van justitie het onder 1. ten laste gelegde deels bewezen. De officier van justitie is verder van mening dat op basis van de processen-verbaal van aangifte ook de onder 2. ten laste gelegde bedreigingen bewezen kunnen worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1. ten laste gelegde brandstichting. Zij voert hiertoe aan dat niet duidelijk is hoe de brand is ontstaan. Er is geen onderzoek naar het verbrande urinoir gedaan. Uit de aangifte volgt dat aangever verdachte ‘iets’ heeft zien doen in zijn cel. Niet duidelijk is geworden wat verdachte precies deed waardoor niet valt uit te sluiten dat hij wellicht vuur aan het doven was, dat zou kunnen zijn ontstaan door een sigaret. Dat van aanvaarding van een aanmerkelijke kans op brand geen sprake was blijkt ook uit het feit dat verdachte het urinoir zelf op het balkon heeft gegooid. De raadsvrouw stelt dat het opzet, ook in voorwaardelijke zin, op brandstichting ontbreekt. Verder brengt de raadsvrouw naar voren dat verdachte dient te worden vrijgesproken nu er geen sprake is van gemeen gevaar voor goederen en ook niet van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk voor aan ander. Uit het procesdossier volgt niet wat voor voorwerpen in de cel lagen ten tijde van de brand en waar deze lagen ten opzichte van het urinoir. Bovendien blijft onduidelijk hoe de cel van verdachte was gesitueerd ten opzichte van andere cellen, zodat uit het dossier niet valt af te leiden of de brand zich had kunnen verspreiden naar andere ruimtes. Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat de zin ‘
De eerste beste die naar binnen komt, schuldig of onschuldig, maak ik dood’zich niet richt op degenen die aangifte hebben gedaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde
Toen op 18 september 2018 het brandalarm afging in psychiatrische kliniek Mentrum, bevond verdachte zich in een separeercel. Een medewerker van Mentrum, aangever [naam aangever] , zag op de camerabeelden dat verdachte in zijn cel ‘iets’ aan het doen was met een kartonnen urinoir. Hoewel aangever niet kon zien wat verdachte precies deed, zag hij vlammen en rook uit het kartonnen urinoir komen. Uit onderzoek na afloop aan de betreffende separeercel en bijbehorend balkon volgt dat door de verbalisanten in de cel een sterke brandgeur werd geroken, dat er een kleine hoeveelheid rook zichtbaar was en dat het kartonnen urinoir was zwartgeblakerd en gedeeltelijk was opgebrand. De rechtbank concludeert dat gelet op het bovenstaande vast is komen te staan dát er brand is geweest in de cel van verdachte.
Verdachte heeft ontkend deze brand te hebben gesticht en zijn raadsvrouw heeft onder meer naar voren gebracht dat het opzet op brandstichting ontbrak en dat de oorzaak van de brand niet vast is komen te staan. De rechtbank verwerpt deze verweren. Verdachte was alleen aanwezig in de cel op het moment dat daar brand ontstond en hij heeft geen enkele verklaring gegeven voor het ontstaan van de brand. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte de kartonnen urinoir opzettelijk in brand heeft gestoken. Daarbij merkt de rechtbank op dat het houden van een brandende sigaret bij een kartonnen urinoir ook voorwaardelijke opzet op brandstichting kan opleveren.
De volgende vraag waarvoor de rechtbank zich ziet gesteld is de vraag of als gevolg van deze brand gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was. Uit het procesdossier volgt dat de brand is gesticht in een kale ruimte en niet duidelijk is geworden hoe de cel was ingericht en of er goederen waren die mogelijk vlam konden vatten. Ook van rookschade is geen sprake nu er slechts een kleine hoeveelheid rook is waargenomen. Voor het kunnen vaststellen van gemeen gevaar voor goederen, dat zich dient uit te strekken tot andere roerende of onroerende goederen dan het goed waarin brand wordt gesticht, dienen concrete aanwijzingen te zijn. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier niet blijkt dat daarvan sprake was. De rechtbank is van oordeel dat het duchten van levensgevaar of gevaar voor lichamelijk letsel zich in dit geval ook niet voordoet. Daarvoor is namelijk vereist dat kan worden vastgesteld dat dat gevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest en daarvan is niet gebleken. Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank niet bewezen wat onder 1. is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
4.3.2.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 2. ten laste gelegde, met uitzondering van wat staat verwoord onder het eerste gedachtestreepje, bewezen en komt hiertoe op grond van de processen-verbaal van aangifte van [naam slachtoffer] en [naam slachtoffer 2] , die elkaar ondersteunen.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank acht, ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde, bewezen dat verdachte op 24 juli 2018 te Amsterdam [naam slachtoffer] en [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door voornoemde personen de woorden toe te voegen:
- " Ik ga jullie allemaal afmaken" en
- " Ik kan jullie doodmaken" (terwijl verdachte een plantenbak en/of een bezem in zijn hand(en) vast had) en
- " Als ik niet met mijn moeder mag bellen maak ik jullie dood" en
- " De eerste beste die naar binnen komt, schuldig of onschuldig, maak ik dood", althans woorden van gelijk dreigende aard en strekking.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte en plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis

De rechtbank heeft kennisgenomen van de over verdachte opgemaakte rapportage pro Justitia van 16 november 2018, opgemaakt door psychiater in opleiding E.O. Prop en psychiater C.A.M. van der Meijs, en de rapportage pro Justitia van 15 november 2018, opgemaakt door GZ-psycholoog S.A. Moonen.
De officier van justitie heeft de rechtbank, met verwijzing naar de opgemaakte rapportages pro Justitia, verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging en hem voor de duur van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis te plaatsen. De raadsvrouw heeft verklaard dat zowel zij als verdachte zich kunnen vinden in de conclusies en de adviezen van de psychiater en de psycholoog.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet strafbaar is en overweegt daartoe als volgt.
Aan de rapportage, van de psychiater, wordt het volgende ontleend:
‘Betrokkene lijdt aan een ziekelijke stoornis, te weten schizofrenie. Tevens is er sprake van een stoornis in de zin van cannabis. Betrokkene leed bij beide ten laste gelegde feiten aan een psychose in het kader van schizofrenie. Dit beïnvloedde de geestvermogens. Ten tijde van beide feiten was er sprake van een paranoïde waan, gedesoriënteerd denken en gedrag, een verstoord oordeelsvermogen en een verstoorde impulscontrole. Deze symptomen vonden plaats in het kader van een psychotische episode. Geadviseerd wordt om betrokkene de feiten niet toe te rekenen. Het risico op recidive wordt hoog ingeschat, aangezien betrokkene tijdens elke psychotische episode agressief gedrag heeft vertoond. Betrokkene heeft goed gefunctioneerd in een beschermde woonvorm met 24-uursbegeleiding zodat hij abstinent is van cannabis en extern enige structuur opgelegd krijgt. Tevens is het noodzakelijk dat zijn antipsychotische medicatie voortgezet wordt om recidive te voorkomen. Eerst is het noodzakelijk dat hij op een FPK of KIB verder herstelt van de acute psychotische ontregeling. Het advies is om betrokkene de maatregel van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.’
De psycholoog adviseert, vanwege de hoog ingeschatte kans op toekomstig gewelddadig gedrag in combinatie met de ziekelijke stoornis om een klinische behandeling op te leggen, in de vorm van plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar, waarbij het idealiter zou gaan om een KIB.
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog en psychiater over en volgt hun advies. Het bewezen geachte kan verdachte wegens de ziekelijke stoornis niet worden toegerekend. Verdachte dient daarvoor dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Gelet op de inhoud van de rapportages acht de rechtbank de kans dat verdachte zich wederom schuldig zal maken aan een soortgelijk feit aanwezig. Op grond van de inhoud van de rapportages is de rechtbank bovendien van oordeel dat verdachte gevaarlijk is voor zichzelf en voor de algemene veiligheid van anderen.
De rechtbank zal, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, bepalen dat verdachte voor de termijn van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst.
Uit de rapportages volgt dat verdachte de voorkeur geeft aan een opname in een ‘kliniek intensieve behandeling’ (KIB).

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1. ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2. ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezene niet strafbaar en
ontslaat hem van alle rechtsvervolgingter zake daarvan.
Gelast dat verdachte voor de termijn van
1 (één) jaarin een
psychiatrisch ziekenhuiszal worden geplaatst.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en R.C.J. Hamming, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Klaveren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 december 2018.