In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 28 augustus 2019, betreft het een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, waarbij de man de Nederlandse nationaliteit heeft en de vrouw zowel de Italiaanse als de Venezolaanse nationaliteit. De man heeft op 26 april 2019 een verzoekschrift ingediend voor echtscheiding, terwijl de vrouw al op 10 oktober 2018 een scheidingsaanvraag had ingediend bij de rechtbank in Liverpool, Groot-Brittannië. De rechtbank moest eerst de rechtsmacht vaststellen aan de hand van de Verordening nr. 2201/2003 (Brussel II bis). De vrouw stelde dat de Nederlandse rechter niet bevoegd was, omdat er al een procedure in Groot-Brittannië aanhangig was. De man betwistte dit en stelde dat de zaak meer aanknopingspunten had met Nederland.
De rechtbank overwoog dat op basis van artikel 19, lid 1, Brussel II bis, de procedure bij de Britse rechter eerder was aangevangen dan die bij de Nederlandse rechter. Dit leidde tot de conclusie dat de Nederlandse rechtbank de behandeling van het verzoek van de man moest aanhouden totdat de Britse rechter had beslist over zijn bevoegdheid. De rechtbank droeg partijen op om de rechtbank uiterlijk tien dagen voor de pro forma datum van 9 maart 2020 te informeren over de stand van zaken in de Britse procedure. De beslissing over de echtscheiding en de nevenvoorzieningen werd aangehouden, en partijen werden geïnformeerd over de verdere voortgang van de procedure.
De beschikking werd uitgesproken door mr. J. Kloosterhuis, rechter en kinderrechter, en is openbaar gemaakt in aanwezigheid van de griffier mr. S.J. van der Veen. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam binnen de gestelde termijnen.