ECLI:NL:RBAMS:2019:6273

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2019
Publicatiedatum
26 augustus 2019
Zaaknummer
C/13/666018 / FA RK 19-2768
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale rechtsmacht en litispendentie in echtscheidingsprocedure met Britse en Nederlandse elementen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 28 augustus 2019, betreft het een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, waarbij de man de Nederlandse nationaliteit heeft en de vrouw zowel de Italiaanse als de Venezolaanse nationaliteit. De man heeft op 26 april 2019 een verzoekschrift ingediend voor echtscheiding, terwijl de vrouw al op 10 oktober 2018 een scheidingsaanvraag had ingediend bij de rechtbank in Liverpool, Groot-Brittannië. De rechtbank moest eerst de rechtsmacht vaststellen aan de hand van de Verordening nr. 2201/2003 (Brussel II bis). De vrouw stelde dat de Nederlandse rechter niet bevoegd was, omdat er al een procedure in Groot-Brittannië aanhangig was. De man betwistte dit en stelde dat de zaak meer aanknopingspunten had met Nederland.

De rechtbank overwoog dat op basis van artikel 19, lid 1, Brussel II bis, de procedure bij de Britse rechter eerder was aangevangen dan die bij de Nederlandse rechter. Dit leidde tot de conclusie dat de Nederlandse rechtbank de behandeling van het verzoek van de man moest aanhouden totdat de Britse rechter had beslist over zijn bevoegdheid. De rechtbank droeg partijen op om de rechtbank uiterlijk tien dagen voor de pro forma datum van 9 maart 2020 te informeren over de stand van zaken in de Britse procedure. De beslissing over de echtscheiding en de nevenvoorzieningen werd aangehouden, en partijen werden geïnformeerd over de verdere voortgang van de procedure.

De beschikking werd uitgesproken door mr. J. Kloosterhuis, rechter en kinderrechter, en is openbaar gemaakt in aanwezigheid van de griffier mr. S.J. van der Veen. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam binnen de gestelde termijnen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
locatie Amsterdam
zaaknummer / rekestnummer: C/13/666018 / FA RK 19-2768 (JK/SV)
Beschikking d.d. 28 augustus 2019 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] , Groot-Brittannië,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. C.R. Hettema, gevestigd te Amsterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.S. Gerson, gevestigd te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, ingekomen op 26 april 2019;
- de correspondentie waaronder:
 de brief van 17 juni 2019 van de zijde van de vrouw;
 de brief van 3 juli 2019 van de zijde van de man;
 de brief van 26 juli 2019 van de zijde van de vrouw.
1.2.
De beschikking is op heden bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 3 september 2011 te [plaats] , [land] . De man heeft de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Italiaanse en de Venezolaanse nationaliteit.
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] , Groot-Brittannië.
2.2.1.
De vrouw heeft op 10 oktober 2018 een scheidingsaanvraag bij de rechtbank te Liverpool, Groot-Brittanië, ingediend. De aanvraag is geregistreerd op 14 oktober 2018.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De man heeft verzocht bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
II. het door partijen getekende ouderschapsplan aan de beslissing te hechten en te bepalen dat deze van de uitspraak onderdeel uitmaakt, dan wel ten aanzien van gezag, hoofdverblijfplaats van het kind, verdeling zorg/omgang, en alimentatie te beschikken conform de voorstellen van de man;
III. te bepalen dat het Nederlandse huwelijksvermogensrecht van toepassing is en de verdeling van de huwelijkse gemeenschap vast te stellen conform het verzoek van de man, dan wel (subsidiair) in een andere, in goede justitie te bepalen, vorm.
3.2.
De vrouw heeft verweer gevoerd en verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren, omdat zij reeds in oktober 2018 een scheidingsprocedure in Groot-Brittanië is gestart. Subsidiair heeft de vrouw verzocht om verlenging van de verweertermijn voor het voeren van een inhoudelijk verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Internationale rechtsmacht
4.1.1.
Alvorens de rechtbank tot een inhoudelijke beoordeling van de verzoeken komt, dient eerst een beslissing te worden genomen op de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van de onderhavige verzoeken.
4.1.2.
De rechtbank dient de rechtsmacht te bepalen aan de hand van de Verordening nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 (hierna Brussel II bis). Op grond van artikel 3 Brussel II bis heeft de Nederlandse rechter onder meer rechtsmacht indien de verweerder zijn gewone verblijfplaats heeft in Nederland. Vast staat dat de vrouw ten tijde van de indiening van het verzoek van de man haar gewone verblijfplaats had in Nederland. De Nederlandse rechter, en meer de rechter te Amsterdam, is daarom in beginsel bevoegd van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
Litispendentie
4.2.1.
De vrouw heeft gesteld dat zij op 10 oktober 2018 een echtscheidingsprocedure in Groot-Brittanië aanhangig heeft gemaakt. De vrouw heeft daarom verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek. De vrouw heeft aangevoerd er belang bij te hebben dat de scheiding wordt geregeld in Groot-Brittanië, onder meer omdat zij Engels recht toegepast wenst te zien op de verdeling.
4.2.2.
De man heeft daarentegen gesteld dat hij wenst dat de zaak in Amsterdam wordt behandeld en dat Nederlands recht wordt toegepast op de verdeling. De man heeft verder gesteld dat de zaak volgens hem ook niet aanhangig is gemaakt in Liverpool en dat de vrouw enkel de procedure wil vertragen. Daarnaast heeft de zaak veel meer aanknopingspunten met de Nederlandse rechtssfeer dan de Britse. Er zijn geen noemenswaardige vermogensbestanddelen in Groot-Brittanië, de Nederlandse rechter is bevoegd ten aanzien van beslissingen die de minderjarige dochter betreffen evenzo ten aanzien van de kinder- en partneralimentatie. Ook is een procedure bij de Britse rechter veel kostbaarder voor partijen en duurt die langer. Onduidelijk is nog welke gevolgen de Brexit zal hebben met betrekking tot de uitvoerbaarheid van een uitspraak van de Britse rechter in de rest van de Europese Unie. Verder zal een Engelse rechter Engels recht toepassen en de man wil dat Nederlands recht wordt toegepast.
4.2.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 19, lid 1, Brussel II bis bepaalt dat wanneer bij gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen een procedure tot echtscheiding aanhangig is, het gerecht waar de zaak het laatst is aangebracht zijn uitspraak ambtshalve aanhoudt, totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat. Uit de overgelegde stukken is de rechtbank gebleken dat de vrouw op 10 oktober 2018 een “application for a divorce dissolution or (judicial) separation” heeft ingediend bij “the Family Court” te Liverpool. Nu het verzoek van de man pas op 26 april 2019 bij deze rechtbank is ingediend, staat vast dat de procedure bij de Britse rechter eerder is aangevangen dan onderhavige procedure. Dit leidt ertoe dat de rechtbank de behandeling van het verzoek van de man aan moet houden, totdat de Britse rechter heeft beslist dat hij al dan niet bevoegd is. Het betreft geen discretionaire bevoegdheid en staat ook los van de omstandigheid dat de Britse rechter mogelijk een andere recht op bijvoorbeeld de verdeling toepast dan de Nederlandse rechter. Indien de Britse rechter zich bevoegd zal achten, zal de rechtbank zich onbevoegd verklaren en de man verwijzen naar de Britse rechter overeenkomstig lid 3 van artikel 19 Brussel II bis.
4.2.4.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de behandeling van de verzoeken aanhouden tot de hierna vermelde pro forma datum. Partijen dienen de rechtbank uiterlijk tien dagen voor de pro forma datum te informeren over de stand van zaken betreffende de Britse procedure. De rechtbank overweegt daarbij dat mocht de Britse rechter zich onbevoegd verklaren en deze rechtbank als gevolg daarvan bevoegd zijn van het verzoek tot echtscheiding kennis te nemen, de vrouw nog een termijn zal worden gegund voor het voeren van een inhoudelijk verweer tegen de verzoeken van de man.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1. houdt de beslissing ten aanzien van de echtscheiding en de nevenvoorzieningen
pro formaaan tot
9 maart 2020en draagt partijen op de rechtbank
tien dagen voor genoemde datum of zoveel eerder als mogelijkte informeren als overwogen in rechtsoverweging 4.2.4., waarna de rechtbank partijen zal informeren over de verdere voortgang van de procedure.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Kloosterhuis, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.J. van der Veen op 28 augustus 2019.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt..