ECLI:NL:RBAMS:2019:6270

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2019
Publicatiedatum
26 augustus 2019
Zaaknummer
C/13/663203 / FA RK 19-1518
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie en verwijtbaar inkomensverlies

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 augustus 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van partneralimentatie. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.K. Matpanözer, verzocht de rechtbank om de eerder vastgestelde alimentatie van € 350,- per maand, die was vastgesteld bij de echtscheidingsbeschikking van 24 januari 2018, te wijzigen naar nihil. De man stelde dat hij door psychische klachten sinds oktober 2018 niet meer in staat was om fulltime te werken, wat leidde tot een aanzienlijk inkomensverlies. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. N. Turkkol, betwistte deze stelling en voerde aan dat de man niet had aangetoond dat hij arbeidsongeschikt was.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 1 augustus 2019, waarbij de man en zijn advocaat aanwezig waren, maar de vrouw niet. De rechtbank oordeelde dat de man onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij door ziekte niet meer fulltime kon werken. De rechtbank concludeerde dat de man zelf had gekozen om minder te werken en dat dit leidde tot verwijtbaar inkomensverlies. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om de onderhoudsverplichting jegens de vrouw te wijzigen, aangezien er geen wijziging in de financiële situatie van de man was aangetoond.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de man afgewezen en bepaald dat ieder van de partijen de eigen kosten van de procedure draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. J. Kloosterhuis, rechter, in aanwezigheid van griffier mr. S.J. van der Veen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/663203 / FA RK 19-1518 (JK/SV)
Beschikking van 28 augustus 2019 betreffende wijziging van alimentatie
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. L.K. Matpanözer, gevestigd te Amsterdam,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. N. Turkkol te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoek van de man, ingekomen op 7 maart 2019;
- de brief met bijlagen van 14 maart 2019 van de zijde van de man;
- het tijdig ingediende verweerschrift van de vrouw.
1.2.
De zaak is behandeld ter zitting met gesloten deuren van 1 augustus 2019.
Verschenen zijn: de man met mr. F. Özdemir, namens zijn advocaat, en de heer A. Dönmez, tolk in de Turkse taal, en de advocaat van de vrouw. De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet in persoon verschenen. Mr. Özdemir heeft pleitaantekeningen, die aan het procesdossier zijn toegevoegd, overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd op 9 september 2003. Hun huwelijk is op 7 mei 2018 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 24 januari 2018 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Bij voornoemde beschikking is bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking een bedrag van € 350,- per maand zal betalen in het levensonderhoud van de vrouw.
2.3.
Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt de partneralimentatie thans € 357,- per maand.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Het verzoek
3.1.1.
De man verzoekt de beschikking van 24 januari 2018 te wijzigen en te bepalen dat de partneralimentatie op nihil wordt gesteld, primair met ingang van 18 januari 2018, subsidiair met ingang van de datum van het verzoek, althans een zodanige bijdrage te bepalen als de rechtbank juist acht.
3.2.
Het verweer
3.2.1.
De vrouw verweert zich tegen het verzoek van de man.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ontvankelijkheid
4.1.1.
De man legt aan zijn verzoek ten grondslag dat de bij voormelde beschikking vastgestelde bijdrage door een wijziging van omstandigheden heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Hij heeft daartoe gesteld dat hij sinds oktober 2018 onder behandeling is voor psychische klachten. Vanaf 18 januari 2019 is hij niet meer in staat om full time te werken, waardoor zijn inkomen fors is gedaald. De vrouw heeft dit betwist.
4.1.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man voldoende gesteld om het verzoek inhoudelijk te beoordelen.
4.2.
De behoefte van de vrouw
4.2.1.
Gelet op het over en weer gestelde, gaat de rechtbank er vanuit dat partijen het er over eens zijn dat de behoefte van de vrouw nog altijd € 1.025,40 netto per maand bedraagt, zoals dit is becijferd in de beschikking van 24 januari 2018.
4.3.
Draagkracht van de man
4.3.1.
De man heeft gesteld dat hij in plaats van fulltime op dit moment parttime werkt. Hij kan door zijn medische klachten niet meer fulltime werken. De man heeft aangevoerd overleg te hebben gehad met zijn werkgever over de gevolgen van zijn medische situatie. Aangezien hij nog wel drie dagen kan werken, heeft hij zich niet ziek gemeld. Op advies van zijn werkgever werkt hij nu parttime. De man acht zich ook in staat nog te werken en als hij zich ziek zou melden, zou hij tegenover zijn werkgever frauderen, aldus de man. Indien de man zich zou hebben ziek gemeld, zou 70% van zijn laatst verdiende salaris bovendien niet veel meer zijn dan wat hij nu met drie dagen verdient. Ook dan zou hij, aldus de man, niet in staat zijn geweest de partneralimentatie te blijven betalen.
4.3.2.
De vrouw heeft verweer gevoerd. Volgens de vrouw heeft de man op geen enkele manier aangetoond dat hij door ziekte niet meer in staat is fulltime te werken. Als de man daadwerkelijk niet kan werken door ziekte, zal hij een ziekte-uitkering ontvangen voor de uren die hij niet kan werken. De vrouw heeft het vermoeden dat de man minder is gaan werken om op de overige dagen bij te klussen als kapper. De vrouw heeft verder gesteld dat de afspraken met de werkgever niet zijn overgelegd. Indien hij minder uren is gaan werken, zal er, aldus de vrouw, ook sprake zijn van een nieuw contract. Nu er geen dan wel onvoldoende stukken zijn overgelegd, kan niet beoordeeld worden of de man niet in staat is fulltime te werken.
4.3.3.
De rechtbank overweegt als volgt. De man heeft nagelaten de rechtbank te voorzien van stukken waaruit de gestelde medische noodzaak voor het parttime werken kan worden afgeleid. De enkele verklaring van [naam psycholoog] , GZ-psycholoog, dat de man psychotherapie en farmacotherapie volgt in verband met onder meer paniekaanvallen, is in ieder geval niet voldoende. Ook heeft de man geen aannemelijke verklaring kunnen geven waarom hij zich niet gedeeltelijk (40%) ziek had kunnen melden. De man had in dat geval naast zijn huidige salaris voor drie dagen immers over de twee ziektedagen minimaal 70% van zijn salaris kunnen ontvangen. De rechtbank houdt het er daarom voor dat van een medische noodzaak voor de beslissing minder te gaan werken geen sprake was en dat het een vrije keuze van de man betreft. De man heeft zichzelf met deze keuze benadeeld en zich daarbij onvoldoende rekenschap gegeven van de onderhoudsverplichting jegens de vrouw. Er is daarom sprake van verwijtbaar inkomensverlies bij de man. Vervolgens dient beoordeeld te worden of dit verwijtbare inkomensverlies voor herstel vatbaar is. Die vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. Niet valt in te zien waarom de man niet weer vijf dagen, al dan niet bij dezelfde werkgever, zou kunnen gaan werken en weer zijn oude loon zou kunnen verdienen, nog daargelaten dat de vrouw stukken heeft overgelegd op grond waarvan vermoed zou kunnen worden dat de man bijverdient als kapper, ook al betwist hij dat. De rechtbank zal er daarom vanuit gaan dat in het inkomen van de man geen wijziging is opgetreden, zodat er geen aanleiding is voor wijziging van de onderhoudsverplichting jegens de vrouw. Dit temeer nu er ook, volgens zijn eigen stellingen, geen wijziging in de lasten van de man heeft plaatsgevonden. De rechtbank zal het verzoek van de man afwijzen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst het verzoek van de man af;
5.2.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen kosten van deze procedure draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Kloosterhuis, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.J. van der Veen, griffier, op 28 augustus 2019 [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).