ECLI:NL:RBAMS:2019:6266

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2019
Publicatiedatum
26 augustus 2019
Zaaknummer
13/701127-19, 13/256066-16 en 13/689260-16 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer en bezit van heroïne en cocaïne door verdachte in Amsterdam

Op 23 augustus 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het invoeren en voorhanden hebben van heroïne en cocaïne. De verdachte, geboren in 1988 en ingeschreven in Amsterdam, werd op 15 februari 2019 aangehouden nadat hij een pakket had aangenomen dat heroïne bevatte, geïmpregneerd in damestassen. De politie had het pakket onderschept op de luchthaven van Leipzig, Duitsland, en het bleek afkomstig uit Pakistan. Tijdens de zitting op 9 augustus 2019 heeft de officier van justitie, mr. E. Broekhof, de vordering ingediend, terwijl de verdachte en zijn raadsman, mr. S.V. Ramdihal, hun verdediging voerden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op zijn minst willens en wetens de aanmerkelijke kans had aanvaard dat het pakket verdovende middelen bevatte. De rechtbank achtte het tenlastegelegde bewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en ambulante behandeling. De rechtbank overwoog dat de rol van de verdachte bij de strafbare feiten van beperkte omvang was en dat hij gemotiveerd leek om een maatschappelijk geaccepteerd bestaan op te bouwen. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten, gezien de schadelijkheid van harddrugs voor de volksgezondheid en de daarmee gepaard gaande criminaliteit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/701127-19 (Promis) en 13/256066-16 en 13/689260-16 (TUL)
Datum uitspraak: 23 augustus 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] te Amsterdam.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 augustus 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E. Broekhof en van wat verdachte en zijn raadsman mr. S.V. Ramdihal naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat, na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam op 15 februari 2019 heeft schuldig gemaakt aan
1. het invoeren in Nederland van 230 gram heroïne;
2. het aanwezig hebben van 230 gram heroïne en/of 1,88 gram cocaïne.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Op 1 februari 2019 ontvangt de politie het bericht dat op de luchthaven Leipzig in Duitsland een pakket met kleding en damestassen is onderschept. Het karton in de damestassen zou zijn geïmpregneerd met heroïne. De geadresseerde van het pakket was [naam 1] met adres [adres 1] te Amsterdam. Het pakket kwam uit Pakistan. Vervolgens is besloten op het pakket op het genoemde adres te laten bezorgen. Het pakket is aangenomen door verdachte, die ook op dat adres staat ingeschreven. Daarna is hij door de politie aangehouden. Verdachte heeft telkens verklaard dat hij een pakket voor een vriend moest aannemen en dat hij niet wist dat het pakket heroïne bevatte.
De centrale vraag in deze zaak is dan ook of verdachtes opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, erop was gericht dat het pakket heroïne bevatte en of hij zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke invoer en bezit van heroïne. Verder zijn in de woning enkele ponypacks met cocaïne aangetroffen.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde kan worden bewezen. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat het pakket uit Leipzig heroïne bevatte. Ook kan worden vastgesteld dat verdachte het pakket heeft aangenomen. Hij heeft zich immers tegenover de postbezorger voorgedaan als geadresseerde. Daarnaast heeft hij aangegeven dat hij het pakket verwachtte.
Verdachte heeft aangevoerd dat uit een WhatsAppgesprek met een vriend, genaamd [naam 2] , zou blijken dat hij niet wist dat het pakket verdovende middelen bevatte. Dit gesprek moet echter anders worden geïnterpreteerd. Uit het gesprek kan namelijk worden afgeleid dat verdachte meerdere pakketten voor [naam 2] is ontvangst heeft genomen. Verdachte kan dan ook als loopjongen van die [naam 2] worden aangemerkt. Bovendien blijkt uit andere chatgesprekken en de aangetroffen documenten en weegschalen in de woning van verdachte dat ook hij in verdovende middelen handelt. De verklaring van verdachte, dat hij van niets afwist, is dan ook volstrekt ongeloofwaardig.
Kortom, verdachte heeft opzettelijk heroïne ingevoerd en aanwezig gehad. Ook kan op grond van het dossier worden bewezen dat verdachte opzettelijk cocaïne aanwezig heeft gehad. Dat maakt dat al het tenlastegelegde bewezen kan worden.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, met uitzondering van de aangetroffen cocaïne. Wat betreft dat feit refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank. Hij heeft zijn standpunt als volgt onderbouwd.
Verdachte heeft consistent en consequent verklaard dat hij een pakket heeft aangenomen voor een vriend. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte wist dat het pakket verdovende middelen bevatte. Daarbij komt dat het dossier ontlastend bewijs bevat. Verdachte heeft immers aan zijn vriend gevraagd of het pakket verdovende middelen bevatte, die vriend heeft dat ontkend. Hij heeft dus aan zijn onderzoekplicht voldaan. Dat verdachte moet worden gezien als loopjongen voor [naam 2] kan niet met zekerheid worden vastgesteld. Ook de in de woning aangetroffen documenten en drugsresten kunnen niet meewegen voor het bewijs. Bovendien zou verdachte het pakket nooit voor slechts 50 euro aannemen als hij wist dat het pakket verdovende middelen bevatte. De straatwaarde van de aangetroffen heroïne is veel meer waard, verdachte zou dan ook een hogere vergoeding hebben gevraagd.
Verder heeft verdachte het pakket aangenomen op het moment dat hij onder invloed was. Dat hij zich zou hebben voorgedaan als de geadresseerde berust op een misverstand. Er is dan ook onvoldoende bewijs voor de invoer en het bezit van de heroïne. Verdachte moet dan ook van die onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte op zijn minst willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het door hem aangenomen pakket verdovende middelen bevatte. De rechtbank baseert dat oordeel op de WhatsAppgesprekken met [naam 2] en op de bevindingen van de verbalisanten.
Uit de gesprekken met [naam 2] blijkt namelijk het volgende. Verdachte heeft met [naam 2] afgesproken dat hij een pakket voor hem uit Pakistan zou aannemen. De moeder van verdachte heeft daartegen bezwaar gemaakt. Verdachte heeft dat bezwaar in de gesprekken aan de orde gesteld, maar heeft genoegen genomen met de enkele mededeling van [naam 2] dat het pakket geen verdovende middelen, maar kleding, bevatte. Verder onderzoek heeft verdachte niet gedaan. Ook is gebleken dat verdachte een geldbedrag van 50 euro zou krijgen voor het in ontvangst nemen van het pakket. Verdachte heeft daarvoor een Tikkie naar [naam 2] gestuurd. Hij heeft dat betalingsverzoek echter verstuurd onder een andere omschrijving. Een kennelijk verhullende term, zodat de werkelijke reden van de overboeking niet op zijn bankafschriften zou staan.
Daarnaast is gebleken dat verdachte tegen de postbezorger heeft gezegd dat hij een pakket verwachtte. Ook heeft hij zich voorgedaan als de geadresseerde, namelijk als [naam 1] . Ook dat is opmerkelijk. De geadresseerde heeft immers niet dezelfde naam als [naam 2] . Verdachte wist dus blijkbaar aan wie het pakket wel was gericht. Dat het zich voordoen als de geadresseerde berust op een misverstand, zoals aangevoerd door de verdediging, vindt geen enkele steun in het dossier.
Verdachte heeft gegeven deze omstandigheden (tenminste) de aanmerkelijke kans, dat de inhoud van het pakket illegale waar zoals drugs bevatte, aanvaard en op de koop toe genomen. Dat leidt tot de conclusie dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de invoer van heroïne samen met een ander en op het bezit van die heroïne. Nu het aannemen van het pakket zowel de bijdrage van verdachte aan de invoer als het bezit van de heroïne oplevert is sprake van eendaadse samenloop.
Verder komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben van de cocaïne. Verdachte heeft het bezit daarvan immers bekend. Verder volgt uit forensisch onderzoek dat de aangetroffen ponypacks cocaïne bevatten.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Onder 1:
op 15 februari 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 230 gram, van een materiaal bevattende heroïne;
Onder 2:
op 15 februari 2019 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 230 gram, van een materiaal bevattende heroïne en 1,88 gram, van een materiaal bevattende cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 58 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast vordert zij de oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, te weten: een meldplicht, ambulante behandeling en de medewerking aan schuldhulpverlening.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met een ander heroïne binnen het grondgebied van Nederland gebracht, door heroïne te impregneren in karton in damestassen die naar Nederland zijn verstuurd en vervolgens door verdachte in ontvangst zijn genomen. Ook heeft verdachte opzettelijk cocaïne voorhanden gehad. Harddrugs, waaronder heroïne, bevatten zeer schadelijke stoffen voor de gebruikers daarvan en vormt daardoor een groot gevaar voor de volksgezondheid. Daarbij komt dat heroïne een sterk verslavende harddrug is, die in het leven van gebruikers en hun omgeving veel ellende teweeg brengt. Daarnaast gaat de handel in harddrugs veelal gepaard met zware criminaliteit. Dergelijke feiten dienen dan ook zwaar bestraft te worden.
Uit het strafblad van verdachte van 9 juli 2019 volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, waarbij bij de invoer van harddrugs bij 200 tot 500 gram een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 tot 6 maanden het uitgangspunt is. Bij het aanwezig hebben van 200 tot 500 gram is dat 2 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Verder heeft de rechtbank gekeken naar het advies van de reclassering van 14 mei 2019. Het risico op recidive wordt gemiddeld tot laag ingeschat. Verdachte lijkt gemotiveerd om een maatschappelijk geaccepteerd bestaan op te bouwen en staat daarbij open voor hulpverlening. Door de reclassering wordt dan ook een (deels) voorwaardelijke straf geadviseerd met de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en de medewerking aan schuldhulpverlening. De rechtbank neemt het advies van de reclassering over.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rol van verdachte bij de strafbare feiten lijkt van beperkte omvang te zijn gebleven. Ook is de hoeveelheid die verdachte aanwezig heeft gehad de ondergrens van het oriëntatiepunt. De rechtbank veroordeelt verdachte daarom tot een gevangenisstraf van 4 maanden met aftrek, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, te weten een meldplicht, ambulante behandeling en het meewerken aan schuldhulpverlening. De rechtbank hoopt dat de strafdreiging die uitgaat van een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, verdachte er in de toekomst van weerhoudt opnieuw strafbare feiten te plegen.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen

Bij de stukken bevindt zich de op 19 februari 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vorderingen van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaken met parketnummers 13/256066-16 en 13/689260-16. Verdachte is in de zaak met parketnummer 13/256066-16 onherroepelijk veroordeeld door de politierechter te Amsterdam op 19 maart 2018 tot een voorwaardelijke geldboete van 350,00 euro, subsidiair 7 dagen hechtenis met een proeftijd van 1 jaar. In de zaak met parketnummer 13/689260-16 is aan verdachte een taakstraf van 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis, waarvan 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis, opgelegd met een proeftijd van 2 jaar. Dit onherroepelijke vonnis is gewezen door politierechter te Amsterdam op 7 september 2017.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering in beide zaken aan verdachte per post is toegezonden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorwaardelijke straffen ten uitvoer moeten worden gelegd.
De raadsman heeft betoogd dat de vorderingen moeten worden afgewezen omdat de voorwaardelijke straffen zijn opgelegd voor andersoortige feiten.
De rechtbank overweegt als volgt. De voorwaardelijke straffen zijn opgelegd onder de voorwaarde dat verdachte geen nieuwe strafbare feiten mocht plegen. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijden toch aan nieuwe strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin dan ook aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straffen te gelasten. Dat die voorwaardelijke straffen voor andersoortige feiten zijn opgelegd maakt dat niet anders.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde (wat betreft de heroïne):
eendaadse samenloop van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod en opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde (wat betreft de cocaïne):
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
1 (één) maand, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich binnen 2 dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij reclassering Inforsa, [adres 2] te Amsterdam. Veroordeelde zal zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht. Hieronder zijn huisbezoeken ingrepen;
  • zich onder behandeling zal stellen van het Forensisch Ambulant Zorgteam van Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
  • Verdachte moet meewerken aan een kortdurende klinische opname, gedurende maximaal zeven weken tenzij de reclassering dat niet of niet langer nodig vindt;
  • meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dat inhoudt dat veroordeelde moet meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verder dient veroordeelde de reclassering inzicht te geven in zijn financiën en schulden.
Geeft aan genoemde instellingen de opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Gelast
de tenuitvoerleggingvan de bij genoemd vonnis van 19 maart 2018 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een geldboete van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van
7 (zeven) dagen.
Gelast ook
de tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 7 september 2017, namelijk een taakstraf van
30 (dertig) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
15 (vijftien) dagen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.N. Greeven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 augustus 2019.
Mr. W.M.C. van den Berg is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]
.