ECLI:NL:RBAMS:2019:6264

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2019
Publicatiedatum
26 augustus 2019
Zaaknummer
13/161777-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg

Op 23 augustus 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 29 april 2018, waarbij het slachtoffer, [naam 1], een gebroken kaak opliep als gevolg van een vuistslag van de verdachte. Tijdens de zitting op 9 augustus 2019 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. E. Broekhof, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. R. Jonkers, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de vuistslag heeft bekend, maar dat er onvoldoende bewijs was voor de primair tenlastegelegde zware mishandeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat de mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg bewezen kon worden verklaard. De verdachte is vrijgesproken van de zware mishandeling, maar is wel veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 75 dagen indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [naam 1], ter hoogte van € 3.118,44, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf het moment van schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/161777-18 (Promis)
Datum uitspraak: 23 augustus 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte]
geboren te [geboorteplaats] ( [Land van herkomst] ) op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 augustus 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E. Broekhof en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R. Jonkers naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat, na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat hij zich op 29 april 2018 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan primair zware mishandeling van [naam 1] , subsidiair mishandeling van die [naam 1] met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge en meer subsidiair mishandeling van die [naam 1] .
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het subsidiair tenlastegelegde kan worden bewezen. Verdachte heeft de vuistslag tegen de kaak immers bekend. Op grond van de verklaringen van aangever en getuige [naam getuige] is niet gebleken dat verdachte in het nauw was gedreven of dat aangever is gestart met het geweld. Verder kan het letsel worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft met zijn vuistslag weliswaar de opzet gehad op het toebrengen van pijn en/of letsel, maar niet is gebleken dat verdachte ook de opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarom moet verdachte van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken en kan de mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg, zoals subsidiair ten laste is gelegd, bewezen worden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
Ook de raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde en dat het subsidiair tenlastegelegde kan worden bewezen. Het letsel kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel, maar er is geen sprake van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel door een enkele vuistslag in het gezicht. Mocht die kans al bestaan is niet gebleken dat verdachte die bewust heeft aanvaard. Daarom had verdachte geen opzet op het zware letsel en is sprake geweest van een mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte aangever zwaar heeft mishandeld. Verdachte heeft aangever weliswaar een vuistslag in het gezicht gegeven, maar dat maakt nog niet dat daarmee ook de aanmerkelijke kans bestond op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
Bewijsoverweging
Verdachte heeft op de zitting bekend dat hij aangever een vuistslag in het gezicht heeft gegeven. De bekennende verklaring van verdachte wordt ondersteund door de aangifte en de getuigenverklaring van [naam getuige] . Op grond van de doktersverklaring kan worden vastgesteld dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals beschreven in rubriek 4. Nu verdachte het feit heeft bekend en de raadsman hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, kan op grond van artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan:
1. De bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting.
2. Een proces-verbaal aangifte door [naam 1] met nummer PL1300-2018085529-1 van 30 april 2018 (inclusief bijlage), in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar 1] doorgenummerde pag. 1 e.v.
3. Een geschrift, zijnde een brief van het OLVG te Amsterdam van 4 mei 2018, opgemaakt door N.E. Skorpil, MKA chirurg, doorgenummerde pag. 9 e.v.
4. Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige] met nummer PL1300-2018085529‑5 van 18 mei 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar 2] , doorgenummerde pag. 13 e.v.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
subsidiair:
op 29 april 2018 te Amsterdam, [naam 1] heeft mishandeld door voornoemde [naam 1] met gebalde vuist in het gezicht te stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en een mogelijk blijvend verlamde kaak, ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 dagen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een taakstraf tussen de 100 en 150 uur op te leggen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door aangever een vuistslag in het gezicht te geven. Deze mishandeling heeft zwaar lichamelijk letsel ten gevolge gehad, te weten een gebroken kaak die mogelijk verlamd blijft. De vuistslag heeft grote gevolgen gehad voor aangever, zoals ook blijkt uit zijn slachtofferverklaring. Hij beschrijft dat hij sinds het incident een verlamde kaak heeft, daar kan niets meer aan gedaan worden. Met dat gegeven moet hij proberen te leven. Ook ervaart hij nog steeds veel pijn. Waar aangever zichtbaar moeite mee heeft gehad is het feit dat hij door de kaakbreuk niet heeft kunnen spreken op de begrafenis van zijn dierbare oom. Door de zwellingen kon hij enige tijd moeilijk praten. Verder durft hij niet meer in de buurt van het incident te komen. Tot slot ziet aangever zich op dit moment voor een lastig dilemma gesteld: hij kan twee metalen platen in zijn kaak laten verwijderen, echter met een groot risico op nog ernstiger verlamming aan zijn kaak.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte in de afgelopen vijf jaar niet is veroordeeld voor soortgelijke feiten, zoals blijkt uit het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 3 juli 2019.
Verder is acht geslagen op het reclasseringsrapport van 20 juni 2019. Gebleken is dat verdachte zijn leven goed op orde heeft. Ook is geen sprake van een negatief netwerk. Daarnaast zijn er geen aanwijzingen voor structurele agressieproblematiek. Daarom worden er geen bijzondere voorwaarden geadviseerd. Nu verdachte maatschappelijk geaccepteerde doelen nastreeft en de mishandeling naar alle waarschijnlijkheid een eenmalig incident betreft ziet ook de rechtbank geen aanleiding voor de oplegging van een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
De rechtbank zal bij straftoemeting de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht als uitgangspunt nemen. Bij mishandeling die enig lichamelijk letsel tot gevolg heeft is dat een geldboete van € 750,00 euro. In deze zaak is echter sprake van zwaar lichamelijk letsel. Bij een zware mishandeling zonder gebruik te maken van een wapen is het oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. Een gevangenisstraf is gelet op het hierboven overwogene een te zware modaliteit. De rechtbank acht alles afwegende een taakstraf passend en zal conform de eis van de officier van justitie en het voorstel van de raadsman een taakstraf van 150 uur subsidiair 75 dagen hechtenis opleggen.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [naam 1] vordert € 618,44 aan materiële schadevergoeding en € 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de schadevergoeding geheel wordt toegewezen en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De verdediging heeft ten aanzien van de gevorderde materiële schade geen verweer gevoerd. Wat betreft de immateriële schade heeft de raadsman verzocht om de vordering te matigen naar een bedrag van € 1.500,00.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
De materiële schadevergoeding is niet betwist. De kostenpost is bovendien voldoende onderbouwd. De gevorderde schade komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom volledig worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (29 april 2018) tot aan de dag van betaling.
Ten aanzien van de immateriële schade is door de rechtbank als volgt overwogen. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank houdt bij de begroting van de schade rekening met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend en de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden. De benadeelde heeft aangegeven dat hij na het incident veel last heeft gehad van angst en slapeloosheid. Een psycholoog heeft vastgesteld dat de benadeelde PTSS heeft opgelopen als gevolg van het bewezenverklaarde, waarvoor benadeelde EMDR therapie heeft gevolgd. Verder is de benadeelde onder behandeling van een fysiotherapeut voor nek- en kaakklachten als gevolg van het bewezenverklaarde. Ook is gebleken dat de dagelijks gevoelde verlamming in de kaak blijvend is. De benadeelde kan een risicovolle operatie ondergaan voor meer bewegingsruimte, de kans bestaat echter dat de verlamming in de kaak daardoor wordt vergroot. De rechtbank acht het gevorderde bedrag in de gegeven omstandigheden billijk en ziet geen reden voor matiging van de gevorderde schade. De immateriële schadevergoeding zal geheel worden toegewezen, begroot op € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover van het moment van het ontstaan van de schade (29 april 2018) tot aan de dag van betaling.
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het subsidiair bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 3.118,44 (drieduizend honderdachttien euro en vierenveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade (29 april 2018) tot aan de dag van betaling.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
150 (honderdvijftig) uur, met bevel voor het geval verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
75 (vijfenzeventig) dagen.
Ten aanzien van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van
[naam 1], domicilie kiezende te Amersfoort, toe tot € 3.118,44 (drieduizend honderdachttien euro en vierenveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade (29 april 2018) tot aan de dag van betaling.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[naam 1]aan de Staat € 3.118,44 (drieduizend honderdachttien euro en vierenveertig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade (29 april 2018) tot aan de dag van betaling. Bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 41 (éénenveertig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.N. Greeven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 augustus 2019.
Mr. W.M.C. van den Berg is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[....]
.