ECLI:NL:RBAMS:2019:6257

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2019
Publicatiedatum
23 augustus 2019
Zaaknummer
19.4386
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.J. van den Bergh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning op basis van de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 23 augustus 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van [verzoeker 1] en zijn moeder, beiden afkomstig uit Sierra Leone. De aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen is door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen die de uitzetting zou verbieden totdat op het bezwaar is beslist. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat verzoekers niet voldeden aan de voorwaarden van de Afsluitingsregeling. De moeder had geen asiel aangevraagd ten behoeve van [verzoeker 1] ten minste vijf jaar voor zijn 18-jarige leeftijd, wat een vereiste is voor de regeling. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van verzoekers niet zwaarder wogen dan het algemeen belang van het restrictieve toelatingsbeleid van Nederland. Ook werd overwogen dat de medische situatie van de moeder en de psychische klachten niet voldoende onderbouwd waren om een uitzondering te maken op het beleid. De voorzieningenrechter concludeerde dat de aanvraag van verzoekers niet in aanmerking kwam voor goedkeuring en dat het bestreden besluit waarschijnlijk in bezwaar stand zou houden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/4386
V-nummers: [V-nummers]

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 augustus 2019 in de zaak tussen

[verzoeker 1] [naam 2] , geboren op [geboortedatum 1] (hoofdpersoon)

mede namens zijn moeder

[verzoekster] geboren op [geboortedatum 2] ,

beiden met de Sierre Leonese nationaliteit, verzoekers,
(gemachtigde: mr. A.C. de Klerk)
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T.L. Schuitemaker).

Overwegingen

Bij besluit van 5 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van [verzoeker 1] mede ten behoeve van zijn moeder om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking niet-tijdelijke humanitaire gronden op grond van de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen afgewezen.
Hiertegen hebben verzoekers bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar is beslist.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2019. Namens verzoekers is hun gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

Griffierecht
1. Verzoekers hebben vanwege betalingsonmacht verzocht om vrijgesteld te worden van het betalen van het griffierecht. De voorzieningenrechter wijst dit verzoek toe omdat zij geen verblijfsstatus in Nederland hebben en een verklaring is ingevuld waaruit blijkt dat zij geen inkomsten of vermogen hebben.
Voorgeschiedenis
2.1
De moeder is op enig moment naar Nederland gekomen. [verzoeker 1] is in Nederland geboren.
2.2
De moeder van [verzoeker 1] heeft op 22 januari 2013 asiel gevraagd. Hierop is door verweerder afwijzend beslist bij besluit van 30 januari 2013. Dit besluit is in rechte komen vast te staan door de uitspraak in hoger beroep bij de Afdeling van 27 juni 2013 [1] .
2.3
Verweerder heeft de moeder bij besluit van 11 september 2013 een tijdelijke verblijfsvergunning verleend onder de beperking tijdelijke humanitaire gronden met ingang van 5 september 2013 tot 5 september 2014 omdat zij aangifte heeft gedaan van mensenhandel. Verweerder heeft bij besluit van 1 juli 2014 deze vergunning met terugwerkende kracht tot 15 oktober 2013 ingetrokken omdat het strafrechtelijk onderzoek op 15 oktober 2013 is geseponeerd.
2.4
De vader van [verzoeker 1] is op 26 januari 2017 door verweerder uitgezet naar Sierra Leone.
2.5
Op 31 januari 2019 heeft de hoofdpersoon mede namens zijn moeder een aanvraag gedaan voor langdurig verblijf op grond van de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen (de Afsluitingsregeling) die op 29 januari 2019 van kracht is geworden. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de aanvraag afgewezen omdat niet wordt voldaan aan de in de Afsluitingsregeling gestelde voorwaarden. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
Beoordeling geschil
3. Het (voorlopig) oordeel van de voorzieningenrechter bindt de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet.
De Afsluitingsregeling
4.1
De Afsluitingsregeling is opgenomen in het wijzigingsbeleid Vreemdelingencirculaire (WBV) 2019/1 (hierna: het beleid). Daaruit blijkt dat de groep vreemdelingen die voldoet aan de voorwaarden van de Afsluitingsregeling door verweerder wordt aangemerkt als bijzondere groep aan wie in het kader van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3:71, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) vrijstelling van het mvv [2] -vereiste wordt verleend. Als de vreemdeling niet voldoet aan de voorwaarden van Afsluitingsregeling en niet is gebleken van omstandigheden die zijn genoemd in paragraaf B1/4.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) wijst verweerder de aanvraag af vanwege het ontbreken van een mvv met toepassing van het bepaalde in artikel 16, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4.2
De voorzieningenrechter overweegt dat hieruit volgt dat verweerder in gevallen waarin een vreemdeling niet voldoet aan de in de Afsluitingsregeling gestelde voorwaarden verder toetst of de vreemdeling om andere redenen in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste.
4.3
Volgens verweerder voldoet [verzoeker 1] niet aan de in de Afsluitingsregeling genoemde voorwaarde dat zijn moeder namens hem tenminste vijf jaar voor het bereiken van zijn
18-jarige leeftijd asiel heeft gevraagd en hij na die aanvraag en vóór de peildatum
(29 januari 2019) ten minste vijf jaar in Nederland heeft verbleven.
4.4
Volgens de moeder voldoet [verzoeker 1] wel aan de hiervoor genoemde voorwaarde omdat verweerder in de Afsluitingsregeling heeft vermeld dat het de vreemdeling niet wordt tegengeworpen als hij is geboren na de asielaanvraag van de ouder. De moeder meent daarom dat alle kinderen die zijn geboren na de asielaanvraag van de ouders in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning mits aan de andere voorwaarden van de Afsluitingsregeling wordt voldaan. Daarbij heeft de moeder opgemerkt dat [verzoeker 1] is geconcipieerd tijdens de asielprocedure.
4.5
De voorzieningenrechter stelt vast dat [verzoeker 1] is geboren op [geboortedatum 1] . Verweerder heeft de asielaanvraag van de moeder afgewezen bij besluit van 13 januari 2013 en dit is in hoger beroep bevestigd door de Afdeling bij uitspraak van 27 juni 2013. Deze uitspraak vormde het einde van de asielprocedure. [verzoeker 1] is dus niet geboren tijdens de asielprocedure van de moeder, maar zeven maanden daarna. Er was op het moment dat [verzoeker 1] werd geboren dus ook geen sprake meer van een asielaanvraag. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoet [verzoeker 1] daarom niet aan de voorwaarde dat ten behoeve van hem tenminste vijf jaar voor het bereiken van zijn 18-jarige leeftijd asiel is gevraagd en hij na die aanvraag en vóór de peildatum ten minste vijf jaar in Nederland heeft verbleven. Hieraan kan de incomplete manier waarop WBV 2019/1 is geformuleerd niet afdoen. Hierin staat dat verweerder het geboren zijn na asielaanvraag van de ouder niet tegenwerpt. Blijkens WBV 2013/1, waarop WBV 2019/1 voortborduurt, is duidelijk dat wordt bedoeld geboren zijn tijdens de asielprocedure vóór uitspraak in hoger beroep.
4.6
Verzoekers betogen verder dat [verzoeker 1] wel aan de ratio van het beleid voldoet omdat zijn situatie gelijk is aan die van kinderen van asielzoekers die wel aan de voorwaarden van de Afsluitregeling voldoen omdat hij (hangende procedures inzake artikel 64 van de Vw van zijn moeder) in asielzoekerscentra heeft verbleven. [verzoeker 1] heeft hiervan schade ondervonden. Ook heeft [verzoeker 1] het als een trauma ervaren dat zijn vader in 2017 is uitgezet. Daarnaast verblijft hij al zijn hele leven en dus al ruim vijf jaar in Nederland. Daarom verdient [verzoeker 1] dezelfde bescherming als kinderen namens wie wel asiel is aangevraagd.
4.7
De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat verweerder bij het invullen van begunstigend beleid een grote mate van vrijheid toekomt en bij het stellen van voorwaarden kan bepalen welke groepen van personen onder de Afsluitingsregeling vallen en welke toelatingseisen daarop van toepassing zijn. De Afdeling heeft in de uitspraak van 22 oktober 2014 [3] over eerder begunstigend beleid [4] van verweerder, dat in zeer grote mate overeenkomt met de Afsluitingsregeling, geoordeeld dat dat beleid redelijk is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan deze lijn één op één worden doorgetrokken naar het begunstigende beleid van de Afsluitingsregeling. Verweerder heeft daarom conform zijn beleid de aanvraag van verzoekers kunnen afwijzen.
4.8
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien gebruik te maken van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 van de Awb. Alleen in zeer bijzondere omstandigheden kan een geslaagd beroep worden gedaan op dit artikel. De hiervoor door verzoekers aangevoerde omstandigheden zijn betrokken bij de totstandkoming van het beleid en daarom niet dusdanig bijzonder, dat een beslissing overeenkomstig het beleid in dit geval zou leiden tot nadelige gevolgen voor verzoekers die onevenredig zouden zijn in verhouding tot de met de (begunstigende) beleidsregel te dienen belangen.
4.9
Hetzelfde geldt voor het beroep van verzoekers op hun schrijnende situatie. Het is aan verzoekers om deze situatie met een samenstel van bijzondere omstandigheden te onderbouwen of aannemelijk te maken. Dit hebben verzoekers niet gedaan. Verweerder heeft daarom in redelijkheid geen gebruik hoeven maken van zijn bevoegdheid om ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen.
Artikel 8 van het EVRM [5]
5.1
In geschil is verder of verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat zij verzoekers niet vrijstelt van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM.
5.2
Bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 EVRM beschermde recht op respect voor het privéleven moet een 'fair balance' worden gevonden tussen het belang van de betrokken vreemdeling en diens familie enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend met het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken.
5.3
Volgens vaste jurisprudentie [6] van het EHRM [7] dienen in alle beslissingen over kinderen hun belangen een eerste overweging te vormen en moet aan die belangen, hoewel die belangen op zichzelf niet doorslaggevend kunnen zijn, aanzienlijk gewicht toekomen.
5.4
De voorzieningenrechter overweegt dat uit het arrest van het EHRM van
4 december 2012 (Butt tegen Noorwegen, nr. 47017/09) kan worden afgeleid dat in een situatie waarin het verblijfsrecht van de ouders (hier de moeder) afhankelijk is van dat van haar kinderen, zwaarwegende redenen van migratiebeleid in beginsel aanleiding zijn de hoofdpersoon het gedrag van zijn ouders toe te rekenen. Als de desbetreffende hoofdpersoon of zijn ouders konden – althans hadden moeten – weten dat het verblijfsrecht van die hoofdpersoon onzeker was, bestaat slechts onder bijzondere omstandigheden reden voor de conclusie dat op grond van artikel 8 van het EVRM een verplichting bestaat tot het laten voortzetten van het – in dit geval – privéleven.
5.5
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers, ook op dit moment, geen bijzondere omstandigheden hebben aangevoerd die aanleiding hadden moeten geven tot het verlenen van vrijstelling van het mvv-vereiste. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt kunnen stellen dat de banden van verzoekers met Nederland niet de banden overstijgen die zijn aangegaan door de enkele duur van het verblijf. Verweerder heeft in het bestreden besluit niet ten onrechte naar voren gebracht dat van verzoekers mag worden verwacht dat zij zich in Sierra Leone vestigen, zich daar aanpassen en daar een bestaan opbouwen. Verweerder heeft in dat verband ook van belang kunnen achten dat de moeder, door haar keuze om, zonder geldige verblijfstitel in Nederland te blijven en niet heeft besloten om samen met de vader van [verzoeker 1] naar Sierra Leone terug te keren, heeft bijgedragen aan de onzekere situatie waarin [verzoeker 1] nu verkeert.
5.6
Uit de door verzoekers overgelegde stukken blijkt verder niet concreet óf, en zo ja op welke wijze, [verzoeker 1] in zijn ontwikkeling wordt geschaad als hij met zijn moeder naar Sierra Leone moet vertrekken. De moeder heeft niet onderbouwd dat [verzoeker 1] schade heeft ondervonden vanwege zijn onzekere situatie, de uitzetting van zijn vader in 2017 naar Sierra Leone en vanwege haar psychische klachten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder voldoende in de belangenafweging betrokken dat uit het overgelegde psychodiagnostisch onderzoek [8] van [verzoeker 1] met als doel zijn intelligentieniveau in kaart te brengen, niet volgt dat [verzoeker 1] in zijn ontwikkeling wordt belemmerd als hij naar Sierra Leone wordt uitgezet.
5.7
Verzoekers hebben verder verwezen naar het rapport van Scherder c.s. van de RUG en de Vrije Universiteit Amsterdam uit 2018 [9] . Verweerder heeft met recht opgemerkt dat de conclusies die daarin zijn opgenomen algemeen van aard zijn en niet specifiek gericht op de individuele situatie van [verzoeker 1] . Daarnaast is, volgens verweerder, het rapport van Scherder c.s. betrokken bij het politieke debat voorafgaand aan de Afsluitingsregeling en dit heeft niet geleid tot een andere politieke beslissing. Ook dit kan de voorzieningenrechter volgen.
Medische situatie van de moeder
6.1
De moeder heeft op 2 augustus 2019 medische informatie overgelegd van [medsiche voorziening] van 26 juli 2019 [10] waaruit blijkt dat de moeder langdurig behandeld is geweest voor een posttraumatische stressstoornis, een depressieve stoornis en opvoedingsproblematiek. Zij verblijft op dit moment in een opvanghuis van [stichting] in Utrecht. De moeder wordt volgens [medische voorziening] niet meer behandeld binnen de specialistische GGZ en zij is terugverwezen voor begeleiding naar de huisarts en haar begeleiders. Volgens [medische voorziening] kan de moeder niet zelfstandig functioneren vanwege haar psychische klachten en haar beperkte vermogen tot ‘coping’ . Verzoekers menen dat verweerder hiermee onvoldoende rekening heeft gehouden.
6.2
Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat de medische situatie van de moeder bekend is bij verweerder en dat op verschillende aanvragen van de moeder om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw vanwege haar psychische klachten negatief is beslist. Niet is gebleken dat in de medische situatie van de moeder en in de door haar gebruikte medicatie, een wijziging is opgetreden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat uit de overgelegde informatie niet blijkt dat de moeder niet kan terugkeren naar Sierra Leone.
Arrest Yön
7. Verzoekers hebben het beroep op het arrest Yön op de zitting laten vallen.
Inreisverbod
8. Verweerder heeft bij afzonderlijk besluit van 14 juni 2019 aan de moeder een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Hiertegen staat normaalgesproken slechts beroep open. Met het oog op de concentratie van rechtsbescherming dient evenwel het bezwaar of beroep tegen de meeromvattende beschikking van 5 juni 2019 op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht geacht mede tegen het inreisverbod te zijn gericht. Verweerder heeft daarom de rechtbank verzocht om doorzending van het beroepsschrift tegen het inreisverbod om dit gevoegd mee te nemen in de bezwaarfase. De rechtbank legt dit verzoek zekerheidshalve bij de gemachtigde van verzoekers neer, omdat haar niet duidelijk is of daadwerkelijk beroep tegen het inreisverbod is of wordt ingesteld.
Conclusie
9.1
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verzoekers geen verblijfsrecht toekomt op grond van de Afsluitingsregeling. Het bestreden besluit zal in bezwaar waarschijnlijk stand houden. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
9.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van den Bergh, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. Niekel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State met zaaknummer: 201303683/1/V2.
2.machtiging tot voorlopige verblijf.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met ECLI:NL:RVS:2014:3867.
4.(WBV)2013/1.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Zie bijvoorbeeld het arrest Jeunesse en het arrest van 8 november 2016, El Ghatet t. Zwitserland (ECLI:CE:ECHR:2016:1108JUD005697110).
7.Europese Hof van de Rechten van de Mens.
8.Psychodiagnostisch onderzoeksverslag van [verzoeker 1] van 20 maart 2019 opgemaakt door Heleen van der Most, orthopedagoog.
9.Schadenota van december 2018, geschreven door prof. dr. Erik Scherder (verbonden aan de Vrije Universiteit Amsterdam) en dr. mr. Carla van Os en dr. Elianne Zijlstra (verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen.
10.Opgesteld door C.L. Wanders, verpleegkundige specialist GGZ namens A. de Leeuw, psychiater.