ECLI:NL:RBAMS:2019:6228

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2019
Publicatiedatum
22 augustus 2019
Zaaknummer
13-751556-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot criminele organisatie en synthetische drugs

Op 22 augustus 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, België. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de vervaardiging en handel in synthetische drugs. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld, waarbij werd gekeken naar de beschrijving van de feiten en de rol van de opgeëiste persoon.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, geboren in Roemenië, betrokken zou zijn bij een criminele organisatie die zich richt op de productie van synthetische drugs. Er zijn aanwijzingen dat zijn DNA is aangetroffen op voorwerpen die in verband staan met de strafbare feiten. De verdediging voerde aan dat de beschrijving van de betrokkenheid van de opgeëiste persoon onvoldoende was en dat hij onschuldig was aan de feiten. De rechtbank oordeelde echter dat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en dat de beschrijving van de feiten voldoende was om de overlevering toe te staan.

De rechtbank heeft ook de garantie beoordeeld die is gegeven door de Belgische autoriteiten, waarin werd bevestigd dat de opgeëiste persoon, indien veroordeeld, zijn straf in Nederland zal ondergaan. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren die zich tegen de overlevering verzetten en dat de overlevering moest worden toegestaan. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en er werd geen gewoon rechtsmiddel tegen deze uitspraak open gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: : 13/751556-19
RK nummer: 19/3673
Datum uitspraak: 22 augustus 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 juni 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 juni 2019 door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, België, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] , Roemenië, op [geboortedag] 1963,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
gedetineerd in het [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 augustus 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.W.P. Krijnen, advocaat te Roermond.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij zowel de Nederlandse als de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding bij verstek van 17 juni 2019, uitgevaardigd door eerdergenoemde Onderzoeksrechter, referentie: HA I 18/108 – HA.60.L1.22055/18.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Genoegzaamheid
De raadsman heeft aangevoerd dat de rol van de opgeëiste persoon bij de feiten waarvan hij wordt verdacht, onvoldoende is omschreven. Dat zijn DNA is aangetroffen op voorwerpen die zijn aangetroffen in auto’s, die bij de feiten zouden zijn gebruikt, kan niet juist zijn want hem werd gisteren pas verzocht mee te werken aan een DNA-onderzoek. Dat betekent dat toen het EAB werd opgesteld geen DNA van de opgeëiste persoon bekend was. Er staan dingen in de feitsomschrijving die volgens de opgeëiste persoon niet juist zijn. Hij ontkent elke betrokkenheid en het is hem nu onvoldoende duidelijk waartegen hij zich tegenover de Belgische rechter zou moeten verweren. De raadsman heeft toegegeven dat een verweer op genoegzaamheid zoals door hem gevoerd, raakt aan een onschuldverweer dat eveneens wordt gevoerd.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet slaagt.
Het EAB moet gegevens bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien moet die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
Op 9 november 2018 wordt in de [adres] (België) een vrachtwagen aangetroffen met zes ton chemisch afval (afkomstig van productie van amfetaminen). Onderzoek naar de herkomst van dit chemisch afval leidt naar een in België gevestigd bedrijf, [naam bedrijf] , en naar drie auto’s waarvan de kentekens op naam van dit bedrijf staan, onder meer een in Nederland gestolen VW Crafter, waarop valse Belgische kentekenplaten zijn bevestigd. Deze auto was in gebruik bij de opgeëiste persoon. DNA, zeer waarschijnlijk afkomstig van de opgeëiste persoon, wordt aangetroffen op voorwerpen in de VW Crafter en in een vrachtwagen die bij een dumping van chemisch afval in [plaatsnaam 1] was betrokken op 18 juli 2018.Uit verder onderzoek blijkt dat de opgeëiste persoon waarschijnlijk betrokken is geweest bij een – onderschept – transport in januari 2019 van 1.000 kg apaan (een precursor) en 990 kg chemicaliën vanuit Roemenië naar Nederland via Duitsland. Daarbij zijn documenten aangetroffen op naam van het bedrijf [naam bedrijf] .
De vermeende rol van de opgeëiste persoon wordt tenslotte als volgt omschreven: het halen van (pre)cursoren voor de aanmaak van synthetische drugs vanuit China naar Nederland. Duitsland wordt daarbij gebruikt als tussenstation. De opgeëiste persoon wordt verdacht van betrokkenheid bij de levering van 1000 kg apaan in januari 2019 en van betrokkenheid bij de onderschepte 990 kg PMK glycidaat in [plaatsnaam 2] . Hij wordt verdacht van betrokkenheid bij de verzending van 1072 kg PMK methyl glycidaat naar Duitsland door de Chinese firma [naam firma] .
De Belgische autoriteiten verdenken de opgeëiste persoon ervan lid te zijn van een criminele organisatie die zich richt op het vervaardigen van en handelen in synthetische drugs in – zo luidt informatie op het bij het EAB gevoegde Form A – de jaren 2018 en 2019 in België.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de beschrijving hiermee aan de eisen van de wet en is de specialiteit gewaarborgd.

4.Strafbaarheid, feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1 en 5, te weten: ‘deelneming aan een criminele organisatie’ en ‘illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen’.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten en heeft aangevoerd dat een aantal in het EAB genoemde zaken niet kloppen. Zo heeft hij bestreden een woning in Duitsland te hebben zoals in het EAB onder e) staat vermeld (6e alinea). Hij heeft zijn onschuld tijdens het verhoor ter zitting echter niet aangetoond en zal zijn stelling dat bepaalde gegevens niet juist zijn als bewijsverweer moeten voorleggen aan de Belgische rechter die, anders dan de overleveringsrechter, over het strafdossier beschikt en de verweren van de opgeëiste persoon kan beoordelen in het licht van de inhoud van het dossier.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft naast de Roemeense ook de Nederlandse nationaliteit. Om die reden kan zijn overlevering alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, indien hij voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings te Limburg (België) heeft bij brief van 1 juli 2013 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 paragraaf 3 van het Kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse ingezetene [opgeëiste persoon] .Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel daar te ondergaan.De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is de gegeven garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan. De rechtbank stelt vast dat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn en kunnen worden gekwalificeerd als:
  • deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet.
  • medeplegen van het afleveren, verstrekken, vervoeren of voorhanden hebben van stoffen, dan wel het voorhanden hebben van vervoermiddelen, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van de in artikel 11 derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten, meermalen gepleegd.
  • medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door vervoermiddelen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij zijn bestemd tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Belgische autoriteiten plaats te vinden.
Daartoe zijn de volgende argumenten aangevoerd:
het onderzoek is aangevangen in België, de feiten zijn maar deels gepleegd in Nederland, de verdovende middelen zijn in België geproduceerd, de bewijslastconcentratie is in België, de dumpingen vonden plaats in België, de drugslaboratoria zijn in België aangetroffen en de effecten worden gevoeld in België.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van artikel 13, eerste lid, onder a, dan wel b, OLW te weigeren, omdat de afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten de voorkeur zou verdienen. Aangevoerd is dat de gestelde betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de feiten die hem worden verweten en zoals die zijn beschreven in het EAB, zich heeft beperkt tot het grondgebied van Duitsland.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier van justitie opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt.
Zij stelt verder vast dat, hoewel de in de laatste alinea van de in het EAB onder e) opgenomen beschrijving van de rol van de opgeëiste persoon betrekking heeft op het in Duitsland onderschepte vervoer van uit China afkomstige precursoren naar Nederland, de verdenking die in België is gerezen naar aanleiding van in België aangetroffen dumpingen van chemisch afval, afkomstig van synthetische drugs en drugslaboratoria, meeromvattend is dan dit enkele transport over Duits grondgebied. De opgeëiste persoon wordt er in België – kort samengevat – van verdacht deel uit te maken van een criminele organisatie die zich bezig houdt met de vervaardiging en verspreiding van synthetische drugs, precursoren en andere chemicaliën. Van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder b, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft zij naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.
Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

8.Artikel 9, eerste lid onder a, OLW

De raadsman heeft een beroep gedaan op de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, onder a, OLW en aangevoerd dat er een doorzoeking is geweest in de woning van de ex-echtgenote van de opgeëiste persoon in Nederland. Hetgeen bij die gelegenheid in beslag is genomen wordt, zo heeft navraag hem geleerd, niet overgedragen aan de Belgische autoriteiten. Dat betekent dat er een Nederlands onderzoek loopt onder regie van het parket Limburg waaraan dezelfde feiten als waarvoor de overlevering wordt verzocht, ten grondslag liggen, aldus de raadsman.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen. Er is geen strafvervolging in Nederland gaande voor de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht. De doorzoeking heeft plaatsgevonden op basis van een Belgisch rechtshulpverzoek dat verder zal worden afgewikkeld door het arrondissementsparket waar het beslag is gelegd, aldus de officier van justitie. De conclusie van de raadsman, gedaan op grond van de aan hem gedane mededeling dat de goederen nog niet zijn overgedragen, dat er dientengevolge sprake is van een Nederlandse vervolging voor de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, is voorbarig en onjuist. De afwikkeling van een rechtshulpverzoek betreft een aparte procedure en staat los van de overleveringsprocedure. De weigeringsgrond is niet aan de orde.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 10a, 11a en 11b Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 Overleveringswet.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, België.
Aldus gedaan door
mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzitter,
mrs. I. Verstraeten-Jochemsen en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 augustus 2019.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.