ECLI:NL:RBAMS:2019:6205

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2019
Publicatiedatum
22 augustus 2019
Zaaknummer
13/751518-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot illegale handel in verdovende middelen

Op 20 augustus 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Münster in Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 19 juni 2019 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. Dit is van belang voor de overlevering, aangezien de Nederlandse nationaliteit invloed heeft op de voorwaarden waaronder de overlevering kan plaatsvinden.

De rechtbank heeft de vordering behandeld op een openbare zitting op 6 augustus 2019, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met dertig dagen verlengd om voldoende tijd te hebben voor het nemen van een beslissing. In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel voor onderzoeksdetentie en wordt het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, aangeduid als illegale handel in verdovende middelen, wat onder de lijst van bijlage 1 bij de Overleveringswet valt.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat aan de voorwaarden van de Overleveringswet is voldaan. De hoofdofficier van justitie te Münster heeft garanties gegeven dat de opgeëiste persoon, indien veroordeeld, zijn straf in Nederland zal mogen ondergaan. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan, en heeft daarom besloten de overlevering toe te staan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751518-19
RK nummer: 19/3839
Datum uitspraak: 20 augustus 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 juni 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 juni 2019 door het
Amtsgericht Münster(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Irak) op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 augustus 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel voor onderzoeksdetentie van het
Amtsgericht Münster(Duitsland) van 7 juni 2019 (kenmerk: 23 Gs 2580/17).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar Duits recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De hoofdofficier van justitie te Münster (Duitsland) heeft bij brief van 11 juli 2019 de volgende garantie gegeven:
“Verzekerd wordt dat de vervolgde persoon, in geval van een rechtsgeldige veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland, op basis van de geldige lezing van het Kaderbesluit 2008/909/JI van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel wordt opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging daarvan in de Europese Unie (pbl. L. 327 van05-12-2008, pagina 27) voor de verdere tenuitvoerlegging naar Nederland zal worden overgedragen.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Het feit inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de in artikel 2, aanhef, onder A of B, van de Opiumwet gegeven verboden.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op een strafbaar feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Duitse autoriteiten plaats te vinden.
De volgende argumenten zijn aangevoerd:
- het onderzoek is in Duitsland aangevangen;
- de medeverdachten zijn ook allen in Duitsland vervolgd en zijn op één na inmiddels ook overgeleverd aan Duitsland.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Münster(Duitsland).
Aldus gedaan door
mr. C.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. C. Klomp en A.W.C.M. van Emmerik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 20 augustus 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.