ECLI:NL:RBAMS:2019:6204

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2019
Publicatiedatum
22 augustus 2019
Zaaknummer
13/751510-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel door Amtsgericht Chemnitz

Op 20 augustus 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Deze vordering, gedateerd op 8 juni 2019, betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 4 juni 2019 door het Amtsgericht Chemnitz in Duitsland is uitgevaardigd. Het EAB strekt tot de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in voormalig Joegoslavië, nu Servië, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland is gedetineerd.

De behandeling van de vordering vond plaats op 6 augustus 2019, waarbij de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw, mr. H.A.F.C. Tack. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om voldoende tijd te hebben voor de beoordeling van de overlevering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Servische nationaliteit heeft en dat het EAB voldoende informatie bevatte over de strafbare feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht.

De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging, die stelden dat de rol van de opgeëiste persoon niet genoegzaam was omschreven, verworpen. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende duidelijkheid bood over de beschuldigingen en dat de vereisten van de Overleveringswet zijn nageleefd. De rechtbank heeft ook de bevoegdheid van de uitvaardigende autoriteit, het Amtsgericht Chemnitz, bevestigd en geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, conform de eisen van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751510-19
RK nummer: 19/3533
Datum uitspraak: 20 augustus 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 juni 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 juni 2019 door het
Amtsgericht Chemnitz(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon] alias [alias naam opgeëiste persoon 1] alias [alias naam opgeëiste persoon 2] alias [alias naam opgeëiste persoon 3]
geboren te [geboorteplaats] (voormalig Joegoslavië, nu Servië) op [geboortedag] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 augustus 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw, mr. H.A.F.C. Tack, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Servische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel met het oog op preventieve hechtenis, uitgevaardigd door het
Amtsgericht Chemnitzop 20 juli 2017 (dossiernummer:
1 Gs 2277/17)
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Genoegzaamheid
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de rol van de opgeëiste persoon niet genoegzaam is omschreven, omdat uit de beschrijving in het EAB niet volgt dat hij medepleger van het feit is. Daarin wordt enkel in algemeenheden gesproken. De raadsvrouw stelt dat daarom ook onduidelijk is hoe de opgeëiste persoon zoveel jaren later aan dit feit wordt gekoppeld.
De officier van justitie stelt daartegenover dat het feit genoegzaam is omschreven en dat de overlevering eerder al is toegestaan toen de Duitse officier van justitie voor dit feit een EAB had uitgevaardigd. Voldoende is namelijk dat wordt vermeld dat de opgeëiste persoon als medepleger wordt aangemerkt. In de overleveringsprocedure dient de rechter niet te treden in het bewijs en ook de rechtvaardiging van de verdenking speelt daarin geen rol.
De rechtbank stelt voorop dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
De opgeëiste persoon wordt verdacht van medeplegen van een poging tot diefstal van een auto, zoals - inclusief pleegperiode en pleegplaats - is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Naar het oordeel van de rechtbank is met deze omschrijving - mede in aanmerking genomen dat sprake is van een overlevering in het kader van strafrechtelijk onderzoek - voldoende duidelijk voor de opgeëiste persoon waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Ook overigens is voldaan aan de vereisten die de OLW aan het EAB stelt, zodat de rechtbank - met de officier van justitie - van oordeel is dat het feit genoegzaam is omschreven. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsvrouw dat erop neerkomt dat het EAB te algemeen en daardoor onduidelijk is. De uitvaardigende justitiële autoriteit hoeft de gronden van verdenking niet te vermelden. Het is namelijk niet aan deze rechtbank om te toetsen of er voldoende gronden zijn voor de beschreven verdenking, dan wel om de rechtmatigheid van deze gronden te beoordelen.

4.Bevoegdheid van de uitvaardigende justitiële autoriteit

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het
Amtsgericht Chemnitzniet bevoegd was om het EAB uit te vaardigen. De door de officier van justitie in raadkamer op 9 juli 2019 genoemde paragrafen 162, eerste lid, paragraaf 3 en paragraaf 457, derde lid, van het Duitse wetboek van strafrecht, waaruit deze bevoegdheid zou moeten volgen, lijken alleen de bevoegdheid te geven om een nationaal arrestatiebevel uit te vaardigen. De raadsvrouw heeft daarom verzocht om de zaak aan te houden om bij de uitvaardigende autoriteit nadere informatie in te winnen over haar bevoegdheid om EAB’s uit te vaardigen.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen aanhouding van de behandeling van de zaak om nadere informatie in te winnen over de bevoegdheid van de uitvaardigende autoriteit. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het haar weliswaar bekend is dat
Amtsgerichtein een aantal deelstaten zich niet bevoegd achten om EAB’s uit te vaardigen en dat daarover in Duitsland momenteel discussie gaande is, maar dat het niet aan deze rechtbank is om te treden in de interpretatie van Duits recht. Verder heeft de officier van justitie aangevoerd dat het Hof van Justitie van de Europese Unie (het HvJ) in het arrest van 27 mei 2019 heeft geoordeeld dat een rechter bevoegd is om een EAB uit te vaardigen en dat de rechtbank nadien overleveringen naar Duitsland heeft toegestaan.
Ten slotte heeft de officier van justitie gewezen op de uitspraak van 26 april 2019 (ELCI:NL:RBAMS:2019:3631), waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat de rechtbank niet hoeft te onderzoeken of aan de eisen van relatieve competentie is voldaan, maar dat zij er in dat geval op moet vertrouwen dat de uitvaardigende autoriteit bevoegd is.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe het volgende.
Voor een rechter of rechterlijke instantie gelden niet de aanvullende voorwaarden die het HvJ in de overwegingen 74 en 75 van het eerder genoemde arrest heeft gesteld indien een EAB is uitgevaardigd door een andere autoriteit die is belast met de rechtsbedeling. Het is niet aan de rechtbank om te treden in de vraag of de rechter of rechterlijke instantie volgens het recht van de desbetreffende lidstaat wel bevoegd is om een EAB uit te vaardigen. In geval een EAB is uitgevaardigd door een rechterlijke autoriteit, moet het, gelet op het in het overleveringsrecht geldende vertrouwensbeginsel, er dan ook voor worden gehouden dat deze autoriteit daartoe bevoegd is.

5.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Georganiseerde of gewapende diefstal
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar Duits recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
De raadsvrouw heeft nog aangevoerd dat, uit de omschrijving van het feit niet duidelijk volgt dat sprake is van een georganiseerde diefstal, zoals aangeduid. Kennelijk heeft zij bedoeld te stellen dat het lijstfeit niet in redelijkheid is aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van de dubbele strafbaarheid niet geldt.
Ook dit verweer treft geen doel. Het is in beginsel aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om te beoordelen of een feit waarvoor overlevering wordt verzocht al dan niet onder de hiervoor genoemde lijst valt en welk feit dient te worden aangekruist. Enkel in gevallen waarin sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie zou dit tot de conclusie moeten leiden dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit niet in redelijkheid heeft aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. De rechtbank is van oordeel dat van zo een evidente tegenstrijdigheid geen sprake is.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[naam opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Chemnitz(Duitsland).
Aldus gedaan door
mr. C.A. van Dijk voorzitter,
mrs. C. Klomp en A.W.C.M. van Emmerik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 20 augustus 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.