Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Amtsgericht Chemnitz(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
1.Procesgang
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.Grondslag en inhoud van het EAB
Amtsgericht Chemnitzop 20 juli 2017 (dossiernummer:
1 Gs 2277/17)
4.Bevoegdheid van de uitvaardigende justitiële autoriteit
Amtsgericht Chemnitzniet bevoegd was om het EAB uit te vaardigen. De door de officier van justitie in raadkamer op 9 juli 2019 genoemde paragrafen 162, eerste lid, paragraaf 3 en paragraaf 457, derde lid, van het Duitse wetboek van strafrecht, waaruit deze bevoegdheid zou moeten volgen, lijken alleen de bevoegdheid te geven om een nationaal arrestatiebevel uit te vaardigen. De raadsvrouw heeft daarom verzocht om de zaak aan te houden om bij de uitvaardigende autoriteit nadere informatie in te winnen over haar bevoegdheid om EAB’s uit te vaardigen.
Amtsgerichtein een aantal deelstaten zich niet bevoegd achten om EAB’s uit te vaardigen en dat daarover in Duitsland momenteel discussie gaande is, maar dat het niet aan deze rechtbank is om te treden in de interpretatie van Duits recht. Verder heeft de officier van justitie aangevoerd dat het Hof van Justitie van de Europese Unie (het HvJ) in het arrest van 27 mei 2019 heeft geoordeeld dat een rechter bevoegd is om een EAB uit te vaardigen en dat de rechtbank nadien overleveringen naar Duitsland heeft toegestaan.
Ten slotte heeft de officier van justitie gewezen op de uitspraak van 26 april 2019 (ELCI:NL:RBAMS:2019:3631), waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat de rechtbank niet hoeft te onderzoeken of aan de eisen van relatieve competentie is voldaan, maar dat zij er in dat geval op moet vertrouwen dat de uitvaardigende autoriteit bevoegd is.
5.Strafbaarheid
6.Slotsom
7.Toepasselijke wetsartikelen
8.Beslissing
[naam opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Chemnitz(Duitsland).